ECLI:NL:RBZWB:2024:8868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
C/02/428510 / JE RK 24-2038
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van opvoedondersteuning en conflicten tussen ouders

Op 9 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, vanwege zorgen over de opvoedingssituatie en de relatie tussen de ouders. De moeder heeft zorgen geuit over de vader als opvoeder, terwijl de vader stelt dat de moeder dwingende controle uitoefent en het contact tussen hem en de kinderen belemmert. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders al twee jaar niet in staat zijn geweest om afspraken te maken over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van de kinderen, wat leidt tot een ernstig loyaliteitsconflict voor de minderjarigen. De kinderrechter heeft besloten de minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, met als doel onbelast contact tussen de minderjarigen en beide ouders te bevorderen. De kinderrechter heeft de regie over de zaak behouden en benadrukt het belang van opvoedondersteuning en psychologisch onderzoek voor beide ouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428510 / JE RK 24-2038
Datum uitspraak: 9 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
tezamen te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 7 november 2024;
  • de door de Raad op 15 november 2024 ingediende akten van geboorte van de minderjarigen;
  • het verweerschrift met bijlagen van mr. Avontuur van 4 december 2024;
  • de brief met bijlagen van mr. Koop-van Vliet van 6 december 2024.
1.2.
De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 9 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en moeder zijn sinds [datum] 2021 met elkaar gehuwd. Zij wonen sedert medio mei 2022 gescheiden van elkaar.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.4.
Bij de rechtbank is een echtscheidingsprocedure aanhangig tussen de ouders met zaaknummer C/02/406643 FA RK 23-844. De ouders zijn in deze zaak in het kader van het Uniform Hulpaanbod verwezen naar de hulpverlening.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft ter onderbouwing van het verzoek onderzoek gedaan in verband met de negatieve terugmelding vanuit het Uniform Hulpaanbod. Het rapport van de Raad is uitgebracht op 7 november 2024. De ouders zijn onvoldoende in staat gebleken om in het vrijwillige kader de gestelde doelen te bereiken. Het lukt de ouders al twee jaar niet om overeenstemming te bereiken over de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de zorgregeling. De Raad heeft grote zorgen over het feit dat er weinig contact is tussen de vader en de minderjarigen. De vader krijgt niet de gelegenheid voor de natuurlijke zorgmomenten met hen. De moeder geeft geen toestemming voor meer contact tussen de vader en de minderjarigen, omdat zij grote zorgen over vader als opvoeder heeft. In het onderzoek door de Raad zijn geen signalen van onveiligheid bij de vader gezien. De zorgen van de moeder worden niet bekrachtigd door de betrokken hulpverlening. De zorgen van de moeder kunnen echter ook niet geheel uitgesloten worden. De Raad adviseert psycho-educatie, opvoedondersteuning en een psychologisch onderzoek bij beide ouders. Er dient meer zicht te komen op de vader als opvoeder, op het wantrouwen van de moeder en op de verhouding tussen de ouders. Het is zorgelijk dat de moeder nu geen emotionele toestemming kan geven voor de uitbreiding van het contact tussen de minderjarigen en de vader. Het gaat ogenschijnlijk goed met de minderjarigen. Er zijn echter onder de huidige situatie grote zorgen over de toekomst. Er is namelijk een risico dat de minderjarigen last gaan ervaren van het conflict tussen de ouders en hierdoor in een loyaliteitsconflict komen. Het doel van de verzochte ondertoezichtstelling is om te werken naar onbelast contact tussen de minderjarigen en beide ouders.
4.2.
Door en namens de moeder is verzocht het verzoek af te wijzen. Uit de MASIC-screening, afgenomen door Sterk Huis, is gebleken dat er kenmerken van dwingende controle aanwezig zijn. Tijdens het huwelijk zijn er ook incidenten geweest vanuit de man rechtstreeks tegen de minderjarigen gericht. Dit patroon loopt door. De moeder krijgt nog steeds zorgelijke signalen van de kinderen. Dat er geen signalen te zien zijn als de hulpverlening aanwezig is, zegt niet dat het goed gaat op het moment dat de hulpverlening er niet bij is. De vader heeft ook geen toestemming aan de Raad gegeven om informatie op te vragen bij zijn psycholoog. Complexe scheidingen horen niet thuis in een ondertoezichtstelling. Er is een groot risico dat een ondertoezichtstelling juist leidt tot escalatie. De toegepaste methode door Jeugdbescherming is niet doelmatig, terwijl het wel een ernstige inbreuk op het recht op family life oplevert. Het is aan de rechtbank om in de echtscheidingsprocedure een beslissing te maken over de zorgregeling. Als de ondertoezichtstelling wordt toegewezen, is het van belang dat de focus komt te liggen op zicht op en begeleiding van de minderjarigen en de verhouding tussen de minderjarigen en de ouders, en niet op een gestelde ouderstrijd.
4.3
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat hij de inzet van een ondertoezichtstelling noodzakelijk vindt om eenzijdige besluiten en zorgelijke patronen van de moeder om te zetten naar gezamenlijk, constructief ouderschap. Het patroon van de moeder, waarin zij uitbreiding van het contact tussen de minderjarigen en de vader afwijst, is al twee jaar leidend en schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarigen. Er groeit een loyaliteitsconflict bij de minderjarigen, doordat de moeder geen emotionele toestemming geeft voor het contact met de vader. De beschuldigingen en verwijten van de moeder zijn niet onderbouwd en tegenstrijdig aan de conclusies van de hulpverlening. De vader is het eens met het advies van de Raad voor een psychologisch onderzoek bij beide ouders. De vader is hiertoe bereid.
4.4
De GI heeft aangegeven dat binnen de uitvoering van de ondertoezichtstelling zicht dient te komen op beide opvoedingssituaties. Er zal daarbij tevens gekeken worden naar wat de minderjarigen nodig hebben. De GI kan de ouders niet verplichten mee te werken aan een psychologisch onderzoek, maar als de ouders hiermee instemmen, kan de GI wel ondersteuning hierin bieden. De GI heeft een wachttijd en hoopt binnen vier maanden een jeugdbeschermer beschikbaar te hebben. Tot die tijd wordt er contact onderhouden door het PIT.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de zorg voor het wegnemen van deze bedreiging onvoldoende door de ouders wordt geaccepteerd. Al twee jaar lukt het de ouders niet om in onderling overleg (onder begeleiding van de hulpverlening in het vrijwillig kader) afspraken te maken over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen. In de huidige situatie stevenen de minderjarigen af op een ernstig loyaliteitsconflict, omdat zij (steeds meer) geconfronteerd zullen worden met de conflictueuze verhouding tussen de ouders en het gebrek aan emotionele toestemming vanuit de moeder om bij de vader te mogen verblijven. De moeder benoemt zorgen te hebben over de vader als opvoeder. De hulpverlening ziet deze zorgen niet en adviseert het contact tussen de minderjarigen en de vader uit te breiden. De moeder wil daar niet aan meewerken, waardoor er slechts een beperkte zorgregeling tussen de minderjarigen en de vader is, waarbij de minderjarigen niet bij de vader mogen overnachten. De Raad heeft aangegeven de zorgen van de moeder over de vader niet uit te kunnen sluiten. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat er meer zicht dient te komen op het persoonlijk functioneren van de ouders als opvoeders. Enkel een beslissing over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats in de echtscheidingsprocedure, zoals de moeder wenst, zal de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen niet wegnemen. De kinderrechter stelt daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI.
5.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is er met de ouders, de Raad en de GI gesproken over de inhoud van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter acht het van belang dat er in de komende maanden gefocust wordt op (zicht op) de positie van de ouders als opvoeders, middels opvoedondersteuning en een psychologisch onderzoek bij beide ouders. Daarnaast dient er zicht te komen op het welzijn en de positie van de minderjarigen. Het overkoepelende doel is het bereiken van onbelast contact tussen de minderjarigen en beide ouders. De kinderrechter wenst regie te houden op de zaak, mede gezien de beslissingen die in de echtscheidingsprocedure genomen dienen te worden (alsmede de schoolkeuze) over de minderjarigen. De verbetering van de ouderverhouding en
-communicatie is een doel dat later, nadat zicht is verkregen op ieder van ouders eigen situatie in relatie tot de verzorging en opvoeding van de kinderen in beeld is gekomen, aan bod dient te worden gesteld.
5.4.
De doelen waar tijdens de ondertoezichtstelling aan gewerkt dient te worden zijn:
- onbelast contact tussen de minderjarigen en de ouders;
- opvoedondersteuning en monitoring daarvan bij beide ouders;
- zicht op het functioneren van ouders als opvoeders;
- zicht op en aandacht voor het welzijn en de positie van de minderjarigen en zo nodig inzet van hulpverlening voor hen.
5.5.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de aanmelding voor de opvoedondersteuning al door het PIT kan worden gedaan, mede doordat beide ouders hiermee instemmen. Tijdens de mondelinge behandeling is door beide ouders aangegeven mee te werken aan een psychologisch onderzoek. De ouders dienen hiervoor naar de huisarts te gaan om een verwijzing te vragen. Bij de moeder zal het onderzoek gericht zijn op de angst en het wantrouwen dat zij ervaart en bij de vader op (beheersing van) de emotieregulatie. Anders dan tijdens de mondelinge behandeling is besproken dienen ouders via een verwijzing terecht te komen bij de op hun individuele hulpvraag gerichte onderzoeks- en behandelinstantie. Voor de moeder is dat onderzoek en behandeling vanuit de psychologiepraktijk; voor de vader zou dat bij voorkeur een instantie als Fivoor, dan wel daarmee vergelijkbare instantie zijn. Het psychologisch onderzoek is erop gericht dat ouders inzicht krijgen in hun eigen functioneren en de invloed daarvan op het zijn van opvoeder en (gezamenlijk) ouder over de minderjarigen. Daaruit voortvloeiende behandeling richt zich op gedragsverandering waar nodig. De GI heeft aangegeven dat ondersteuning voor de minderjarigen pas ingezet kan worden als er (o.a. vanuit de opvoedondersteuning) meer zicht is op de minderjarigen.
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder voorgesteld dat de minderjarigen voortaan op maandag tot 19.30 uur bij de vader verblijven, waarna de moeder hen ophaalt, en op zaterdag tot 19.00 uur, waarbij de vader de minderjarigen terug naar de moeder brengt. Hoewel de vader liever wilt dat de minderjarigen ook bij hem gaan overnachten, heeft hij hiermee ingestemd. De ouders zijn daarnaast overeengekomen dat zodra er intakegesprekken hebben plaatsgevonden voor de opvoedondersteuning de zorgregeling zoals geadviseerd door de Raad zal gaan gelden, inhoudende dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een keer in de twee weken op zaterdag van 09.15 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven, alsmede, in de week dat zij niet in het weekend bij de vader zijn, op maandag van 09.30 uur tot 16.30 uur (waarbij de vader op die maandag vrij is).
5.7.
Tenslotte is er met de ouders, de GI en de Raad gesproken over de termijn van de ondertoezichtstelling. Gezien de beslissingen die in de echtscheidingsprocedure genomen dienen te worden, alsmede de schoolkeuze van de minderjarigen zal de ondertoezichtstelling bepaald worden tot 1 juli 2025, waarbij de beslissing op het verdere verzoek zal worden aangehouden. Aangezien het zittingsrooster van de rechtbank het niet toelaat om op dit moment een nadere dag en tijdstip te agenderen waarop de mondelinge behandeling zal worden voortgezet, zal de zaak worden aangehouden tot hierna te noemen pro forma datum, waarna de zaak nader zal worden gepland. Tot die datum kunnen partijen eventuele verhinderdata aan de rechtbank doorgeven.
Deze zaak zal dan gezamenlijk worden behandeld met de echtscheidingsprocedure met zaakkenmerk C/02/406643 FA RK 23-84.
5.8.
De kinderrechter verzoekt aan de GI om uiterlijk twee weken vóór de volgende mondelinge behandeling schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de maatregelen en de hulpverlening.
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 9 december 2024 tot 1 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling aan tot
dinsdag 25 maart 2025 PRO FORMAen verzoekt de griffier van de rechtbank om deze zaak
en de zaak met kenmerk C/02/406643 FA RK 23-84uiterlijk op voornoemde pro forma datum, met inachtneming van eventuele verhinderdata van partijen en de afloopdatum van de ondertoezichtstelling zoals hiervoor weergegeven, te plannen op een nader te bepalen mondelinge behandeling in juni 2025 en partijen daarvoor tijdig op te roepen;
6.4.
verzoekt aan de GI om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de (nader te bepalen) mondelinge behandeling schriftelijk verslag uit te brengen, zoals in de beoordeling weergegeven;
6.5.
verzoekt aan de Raad om te berichten of het resterende deel van zijn verzoek gehandhaafd blijft;
6.6.
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2024 door mr Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas als griffier, en op schrift gesteld op 19 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.