ECLI:NL:RBZWB:2024:8865

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/11592 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afgewezen WIA-uitkering per einde wachttijd

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Het UWV heeft bij besluit van 7 februari 2023 geweigerd per 17 januari 2023 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de waarnemend gemachtigde van het UWV. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 17 januari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de restklachten na de CVA. Eiser heeft in beroep geen nieuwe informatie overgelegd en de rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank concludeert dat de geduide functies geschikt zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld. Het beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd per 17 januari 2022. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11592 WIA

uitspraak van 12 december 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Akça-Altun,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

gemachtigde: mr. E.F.D.A. Römgens.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft bij besluit van 7 februari 2023 (primair besluit) geweigerd per
17 januari 2023 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van
7 februari 2023 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en mr. N. Regragui als waarnemend gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser op
17 januari 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 17 januari 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als chauffeur voor 34,84 uur per week. Nadat hij werkloos is geworden, heeft het UWV eiser vanaf 12 november 2018 tot en met
11 maart 2020 een WW-uitkering toegekend. Gedurende de periode van werkloosheid heeft eiser vanaf 13 januari 2020 tot 24 januari 2020 gewerkt als reachtruckchauffeur. Eiser heeft zich op 20 januari 2020 ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Eiser heeft het merendeel van de wachttijd een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Op
28 oktober 2021 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. In het primaire besluit heeft het UWV de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de afgewezen WIA-uitkering in stand gelaten.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
[verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en de verzekeringsarts heeft eiser op 11 juli 2022 telefonisch gesproken. Bij het psychisch onderzoekt constateert [verzekeringsarts] geen bijzonderheden. Als diagnose stelt de verzekeringsarts een Cerebro vasculaire aandoening (CVA). De verzekeringsarts overweegt dat eiser zich heeft ziekgemeld met een maagzweer en bijbehorende maag- en buikklachten. De onderliggende oorzaak hiervan is overmatig alcohol- en cocaïnegebruik. Na zijn ziekmelding is eiser getroffen door een CVA in de hersenstam. Hierdoor ondervindt hij met name cognitieve klachten en vermoeidheid. Volgens [verzekeringsarts] beschikt eiser over benutbare mogelijkheden, maar is hij aangewezen op passende arbeid. Door de concentratie- en geheugenproblemen is hij beperkt voor werk met wisselende uitvoeringsomstandigheden, veelvuldige storingen, stresserend werk, werk met een verhoogd persoonlijk risico, conflicthantering, beroepsmatig chauffeuren, leidinggeven en werken in drukte en lawaai. Door de energetische belemmeringen is hij beperkt op ruiken, buigen, duwen/trekken, tillen, dragen, (trap)lopen, klimmen, hurken, staan, nachtdiensten en onregelmatige werktijden.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft [verzekeringsarts b&b] het dossier bestudeerd, eiser onderzocht tijdens het spreekuur van 10 augustus 2023 en tevens is er informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Een lichamelijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden en de verzekeringsarts b&b constateert bij het psychisch onderzoek geen bijzonderheden. [verzekeringsarts b&b] overweegt dat er na de CVA nog wat restklachten resteren die te omschrijven zijn als wisselende klachten van de rechterlichaamshelft. Eiser heeft, volgens de ontvangen medische gegeven, moeite met prikkels en drukte, maar met deze beperkingen heeft [verzekeringsarts] al rekening gehouden. Daarnaast heeft de verzekeringsarts ook al meerdere beperkingen aangenomen op lichamelijk vlak, waardoor rekening wordt gehouden met de beperkte duurkracht, zoals het niet langer aaneengesloten lopen of staan alsmede andere energetisch belastende activiteiten zoals frequent reiken, buigen en trappenlopen. De ervaren cognitieve beperkingen zijn niet van dien aard dat deze een beperking voor het vasthouden van de aandacht of het herinneren rechtvaardigen. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding voor het aannemen van een urenbeperking. Gelet op de aard en de ernst van de geobjectiveerde medische problematiek, met enkele restklachten, ziet de verzekeringsarts b&b hier geen evidente medische noodzaak voor. De medische informatie noemt geen wezenlijke problemen met energie, maar stipt wel de matige conditie van eiser aan. Eiser heeft de afgelopen twee jaar, ondanks het advies hiertoe, geen behandeling voor de klachten gevolgd. Eiser lijkt aan de aangegeven rustmomenten gewend te zijn. Dat is geen reden voor het aannemen van een urenbeperking. Bij de re-integratie acht [verzekeringsarts b&b] het passend om in stappen op te bouwen, maar dat is meer gericht op het weer gewend raken aan voltijds werken.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 juli 2022.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij beperkt is door restverschijnselen als gevolg van niet aangeboren hersenletsel. Als eiser zijn mentale grens overschrijdt, is hij daarna oververmoeid en kan hij zich niet concentreren op dagelijkse dingen zoals lezen, boodschappen doen en autorijden. Hij neemt dan ook dagelijks rust. Ook is de lichamelijk kracht aan de rechterzijde van het lichaam afgenomen, hetgeen er ook voor zorgt dat slapen in de nacht belemmerd wordt. In de aanvullende gronden is aangevoerd dat ook beperkingen voor de beoordelingspunten 1.1 [1] , 1.2 [2] ,1.3 [3] , 2.6 [4] , 2.7 [5] en 2.9 [6] van de FML aangenomen dienen te worden. Verder is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de restklachten na de CVA. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep geen nieuwe informatie overgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de toelichting op het CBBS [7] bij beoordelingspunt 1.1 van de FML is opgenomen dat deze beperking ziet op het niet kunnen richten op een informatiebron zonder daarbij afgeleid te worden. De beperking kan van toepassing zijn bij ernstige hersenschade. Uit de rapportage van [verzekeringsarts b&b] volgt dat eiser last heeft van restklachten als gevolg van de CVA. De verzekeringsarts b&b heeft geen aanleiding gezien om de door eiser gestelde beperking te objectiveren. Dat geldt ook voor de gestelde beperking van beoordelingspunt 1.2. Volgens de toelichting bij deze beperking gaat het dan om het vermogen om de aandacht afwisselend van de ene naar de andere informatiebron te verleggen zonder daarbij het overzicht te verliezen. De rechtbank maakt uit het dossier op dat eiser in staat is om, met het openbaar vervoer inclusief overstappen, van [plaats 2] naar [plaats 3] te reizen. Dat gegeven is een contra-indicatie voor de toepasselijkheid van deze beperking en eiser heeft niet nader geobjectiveerd dat deze beperking van toepassing is. De beperking van beoordelingspunt 1.3 ziet op het op elk moment kunnen reproduceren van informatie die onmisbaar is voor het dagelijks functioneren. De rechtbank ziet in het dossier, en in het bijzonder het dagverhaal, onvoldoende aanknopingspunten voor de toepasselijkheid van deze beperking.
Voor wat betreft de gestelde beperkingen van de beoordelingspunten 2.6, 2.7 en 2.9 geldt bij beoordelingspunt 2.6 dat het interpretatiekader ziet op het inadequaat omgaan met emotionele uitingen van anderen wat dan weer leidt tot verminderde handelingsmogelijkheden door eiser. Bij beoordelingspunt 2.9 gaat het erom of eiser met één of meer personen samen en in onderlinge overeenstemming een taak kan uitvoeren. Eiser legt aan de gestelde beperkingen echter ten grondslag dat hij niet tegen drukte/lawaai kan. Daar zien deze beperking niet op en eiser heeft de toepasselijkheid ook niet geobjectiveerd. De beperking van beoordelingspunt 2.7 ziet bijvoorbeeld op ziekten met een gestoorde reality-testing en het spreken van wartaal. Ook dat is hier niet van toepassing. zijn niet nader onderbouwd.
De gestelde urenbeperking wordt beoordeeld in het kader van de standaard ‘Duurbelasting in arbeid’. Bij een urenbeperking moet het gaan om een beperking op grond van een stoornis in de energiehuishouding, uit preventief opzicht of door een behandeling. Eiser volgt geen behandeling en voor een preventieve urenbeperking dient er sprake te zijn van een patroon van telkens overschrijding van de belastbaarheid door zelfoverschatting en een beperkt ziektebesef. De rechtbank ziet hiervoor geen aanknopingspunten in het dossier. Uit het dossier volgt wel dat eiser geregeld tussendoor slaapt. De verzekeringsartsen hebben hiervoor geen medisch objectiveerbare noodzaak gevonden en eiser heeft niet – bijvoorbeeld met een advies van een eigen medisch deskundige, zoals een behandelaar – onderbouwd dat die noodzaak er wel is.
Niet gebleken is dat in de FML van 12 juli 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
4.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De opdracht hiertoe ziet op compensatie voor de ongelijkwaardige positie tussen eiser en het UWV. Weliswaar voert eiser aan dat hij niet beschikt over de financiële middelen om zelf een verzekeringsarts in te schakelen, maar strikt genomen is dat ook niet vereist. Eiser kan ook aan de hand van zijn eigen medische stukken zijn gronden onderbouwen. De rechtbank leidt uit het dossier af dat het UWV verschillende stukken bij de behandelend sector van eiser heeft opgevraagd en in de medische beoordeling heeft meegenomen. In beroep heeft eiser geen nieuwe medische informatie meer ingebracht en de rechtbank heeft in de vorige overweging al uiteengezet waarom de beperkingen in de FML van 12 juli 2022 niet onderschat zijn.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten, Sbc-code 111180), Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel, Sbc-code 111160) en Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (Sbc-code 267071).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser, voor de functie Productiemedewerker industrie, aangevoerd dat hij niet kan werken in omstandigheden met verwondings- of ongevalsrisico, terwijl in de betreffende functie met een mes en een soldeerbout gewerkt moet worden, hetgeen respectievelijk snij- en brandgevaar oplevert. Bij de functie van Textielproductenmaker voert eiser aan dat ook hier sprake is van een verhoogd persoonlijk risico op verwoning, veelvuldige productiepieken, een hoog handelingstempo en dat de belastbaarheid in reiken wordt overschreden. Eiser trekt bij de deze functie de vergelijking met de in bezwaar verworpen functie Stikster. De functie Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen overschrijdt de belastbaarheid door de geluidsbelasting.
5.3
Het UWV heeft in beroep op verzoek van de rechtbank de onderbouwing van de geduide functies nader toegelicht. De arbeidsdeskundige b&b Vaessen stelt dat de geduide beperking in beoordelingspunt 1.8.6 [8] zie op het werken in omstandigheden met een verwondings- of ongevalsrisico, in het bijzonder op hoogtes, in open water, in verkeer of met hete leidingen, open vuur of chemicaliën. Het persoonlijk risico in de functies Productiemedewerker industrie en Textielproductenmaker ziet op andere risico’s. De arbeidsdeskundige b&b heeft nader toegelicht dat in de functie Textielproductenmaker geen sprake is van deadlines of een hoog handelingstempo; deze aspecten zijn in de resultaat eindselectie van 11 oktober 2023 ook niet gesignaleerd. Het reiken in deze functie zit onder het maximum uit de FML. De vergelijking met de in bezwaar verworpen functie Stikster meubelkleding (SBC 272043) gaat niet op, omdat de verwerping van de betreffende functie alleen zag op het reiken. In de verworpen functie was sprake was van maximaal 750 keer reiken per uur, terwijl eiser voor reiken beperkt is tot 600 keer per uur. Bij de functie Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen geldt dat de beperking in beoordelingspunt 3.6.1 [9] niet in de resultaat functiebeoordeling is geregistreerd. Uit de toelichting van de arbeidsdeskundige b&b volgt dat, omdat er geen sprake is van een kenmerkende geluidsbelasting, eiser in de gelegenheid is om een groot deel van de werktijd gehoorbescherming te dragen. De beperking staat de uitvoering van de functie dan ook niet in de weg.
De rechtbank is er dan ook voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in de geduide functies niet wordt overschreden. Omdat de eerste drie door het UWV geduide functies in stand blijven, komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van de beroepsgronden over de andere geduide functies.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 17 januari 2022.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 17 januari 2022. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 12 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Beoordelingspunt 1.1: vasthouden van de aandacht in het dagelijks functioneren.
2.Beoordelingspunt 1.2: verdelen van de aandacht in het dagelijks functioneren.
3.Beoordelingspunt 1.3: herinneren in het dagelijks functioneren.
4.Beoordelingspunt 2.6: emotionele problemen van anderen hanteren.
5.Beoordelingspunt 2.7: eigen gevoelens uiten.
6.Beoordelingspunt 2.9: samenwerken.
7.Claimbeoordelings- en borgingsstyeem.
8.Beoordelingspunt 1.8.6: specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid: verhoogd persoonlijk risico.
9.Beoordelingspunt 3.6.1: geluidsbelasting. Eiser is beperkt voor ononderbroken drukte/lawaai en moet eventueel stilte kunnen opzoeken of gehoorbescherming kunnen dragen.