In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op verzoek van de officier van justitie. De rechtbank heeft de machtiging verleend voor de duur van drie weken, waarbij de noodzaak van verplichte zorg werd onderbouwd door de ernstige toestand van betrokkene, die lijdt aan een forse depressieve stemmingsstoornis. Betrokkene, geboren in 1946, verblijft in een accommodatie en heeft eerder ECT-behandelingen ondergaan die effectief bleken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is, waaronder ernstig lichamelijk letsel en psychische schade, en dat de voortzetting van de ECT-behandeling noodzakelijk is om verdere verslechtering van de gezondheid van betrokkene te voorkomen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling de medische verklaring van de psychiater en de mondelinge behandeling in aanmerking genomen. Betrokkene heeft aangegeven dat zij zich 'down' en 'deprie' voelt en niet meer weet hoe lang zij is opgenomen. De psychiater heeft verklaard dat betrokkene een lange voorgeschiedenis heeft met recidiverende depressies en dat de huidige situatie levensgevaarlijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de verplichte zorg evenredig en effectief is. De machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel is verleend tot en met 1 januari 2025, met de mogelijkheid tot het treffen van verschillende maatregelen, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.