In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van Saver N.V. tegen de toekenning van een WW-uitkering aan haar ex-werknemer door het UWV. De ex-werknemer, die op 1 augustus 2019 in dienst trad, meldde zich op 28 december 2020 ziek en ging per 31 juli 2021 ziek uit dienst. Na een hersteldmelding op 7 juni 2022, ontving hij tot 31 juli 2023 ziekengeld van Saver N.V. en vroeg vervolgens een WW-uitkering aan met ingang van 1 augustus 2023. Het UWV kende deze uitkering toe, maar Saver N.V. maakte bezwaar, stellende dat de ex-werknemer ten onrechte een ZW-uitkering had ontvangen en dat hij eerder recht had op een WW-uitkering.
De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de WW-uitkering heeft toegekend, omdat de ex-werknemer pas per 1 augustus 2023 voldeed aan de voorwaarden voor een WW-uitkering. Saver N.V. had verzuimd om het UWV te verzoeken om een beslissing tot beëindiging van de ZW-uitkering, waardoor de ex-werknemer recht had op de WW-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de toekenning van de WW-uitkering in stand blijft. Saver N.V. krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.