ECLI:NL:RBZWB:2024:8822
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van een bezwaar tegen de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 20 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 461.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft op 27 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde WOZ-waarde te hoog is en of de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is. De belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende is ingegaan op zijn argumenten en dat de uitspraak op bezwaar niet specifiek genoeg is.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende heeft gemotiveerd waarom de WOZ-waarde is gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd blijft.