ECLI:NL:RBZWB:2024:8796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/02/429257 / JE RK 24-2163
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 3 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak werd behandeld in het kader van het civiel recht, specifiek binnen het personen- en familierecht. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 5 december 2024, en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden, tot 5 maart 2025. De kinderrechter oordeelde dat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige nog steeds aanwezig is en dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de opvoedingssituatie. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, heeft verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de minderjarige niet in staat is om elders te wonen en terugkeert naar zijn moeder wanneer hij het moeilijk heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige behoefte heeft aan structuur en stabiliteit, en dat de huidige situatie niet toereikend is. De moeder heeft aangegeven dat zij de minderjarige niet wil dwingen om terug te keren naar de groep, maar de kinderrechter benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop moet staan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429257 / JE RK 24-2163
Datum uitspraak: 3 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L. Verheuvel te Middelburg.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. F.L.I. de Vleesschauwer te Terneuzen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 28 november 2024, ontvangen op 28 november 2024;
  • de e-mail van de advocaat van de moeder met bijlagen van 3 december 2024, ontvangen op 3 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 5 maart 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van [jeugdzorginstelling] met ingang van 5 maart 2019 en tot 5 maart 2020. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, tot 5 september 2024. Bij beschikking van 5 maart 2019 is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 5 maart 2019 en tot 5 maart 2020.
2.3.
Bij beschikking van 10 september 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 10 september 2019 en tot 5 maart 2020. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, tot 5 september 2022.
2.4.
Bij beschikking van 12 augustus 2021 is de gecertificeerde instelling [jeugdzorginstelling] vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland als gecertificeerde instelling die belast is met de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling over [minderjarige] .
2.5.
Bij beschikking van 20 april 2022 is aan de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar de moeder.
2.6.
Bij beschikking van 3 mei 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 3 mei 2024 en tot 5 september 2024.
2.7.
Bij beschikking van 31 mei 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van twee weken met ingang van 31 mei 2024 tot 14 juni 2024.
2.8.
Bij beschikking van 7 juni 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 14 juni 2024 tot 5 september 2024.
2.9.
Bij beschikking van 23 augustus 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 5 september 2024 en tot 5 december 2024. Daarnaast is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 5 september 2024 en tot 5 december 2024. Het resterende deel van de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing is aangehouden.
2.10.
Bij bericht van 30 oktober 2024 bevestigt de GI dat het niet nodig is om het restant van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen. De GI trekt het restant verzoek in. Bij beschikking van 28 november 2024 is om die reden het resterende deel van de verzoeken afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De GI had eerder middels een briefrapportage aan de rechtbank laten weten dat het aangehouden restant niet werd gehandhaafd, maar gelet op de recente en zorgelijke ontwikkelingen komt de GI hierop terug en wordt toch een verlenging van de maatregelen noodzakelijk geacht. De GI licht toe dat er een opvoedvisie was vastgesteld. De ouders zijn hierin meegenomen en waren het eens met de visie van de GI dat het beter is voor [minderjarige] om niet terug bij een van de ouders te gaan wonen en vanuit de groep door te stromen naar een vorm van begeleid zelfstandig wonen. Er heeft toen een incident op de groep ( [naam groep] ) plaatsgevonden waardoor [minderjarige] naar zijn moeder is gegaan en niet meer wil terugkeren naar de groep. Er hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen de GI, de moeder en [minderjarige] om te kijken hoe [minderjarige] kon terugkeren naar de groep, maar deze hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Om die reden is er een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing door de GI verzocht. Het vrijwillig kader is onvoldoende toereikend nu de moeder niet wil meewerken. Daarnaast heeft de inzet van de hulpverlening de afgelopen jaren geen verandering in de situatie gebracht. Verder is [minderjarige] wisselend in waar hij wil zijn maar als het ergens misgaat keert hij altijd terug naar zijn moeder. Een maatregel is aldus noodzakelijk om ervoor te zorgen dat hij terugkeert naar de groep. Dit gaat wel lastig worden nu [minderjarige] en de moeder geen vertrouwen hebben in de groep. Het is niet wenselijk voor [minderjarige] als hij langer bij zijn moeder zou verblijven. Dit betekent echter niet dat er geen contact tussen beiden moet zijn. De GI geeft aan dat de moeder [minderjarige] in bescherming neemt. Zij stimuleert hem niet om zijn eigen problemen op te lossen. Ook gaat hij, als hij bij zijn moeder verblijft, niet naar school.
4.2.
De advocaat van de moeder geeft aan dat de moeder zich refereert aan het oordeel van de kinderrechter voor wat betreft de ondertoezichtstelling. Voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bepleit de advocaat afwijzing van het verzoek. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige] zelf naar de moeder is toegekomen en dat hij niet terug wil naar de [naam groep] . De moeder ziet dat [minderjarige] zich thuis het veiligst voelt. [minderjarige] is terug naar de moeder gegaan omdat er op de groep sprake was van geweld. [minderjarige] heeft hier ook zichtbare wonden van. De moeder heeft hem in bescherming genomen door hem niet uit huis te sturen. De moeder geeft aan dat zij [minderjarige] terug naar de [naam groep] laat gaan als hij dit op vrijwillige basis wil, maar de moeder wil [minderjarige] hierin niet dwingen. De advocaat geeft aan dat ook niet van de moeder verwacht mag worden dat zij hem tegen zijn wil terugbrengt. De moeder vreest dat [minderjarige] gaat vluchten als hij nu wordt teruggestuurd naar de [naam groep] . De moeder gaat akkoord met een verlening van de ondertoezichtstelling maar zij zou graag willen dat [minderjarige] bij haar mag wonen. Inmiddels is er een kamer voor [minderjarige] ingericht. Daarnaast heeft de moeder nog drie andere kinderen die niet onder toezicht zijn gesteld. Moeder heeft aldus geen gebrek aan opvoedvaardigheden en kan [minderjarige] bieden wat hij nodig heeft. Verder heeft [minderjarige] een baantje als pizzabezorger en zou hij ook weer kunnen starten op school. De moeder geeft aan dat zij inderdaad heeft ingestemd met de opvoedvisie van de GI, maar dit is niet iets wat zij zelf wil.
4.3.
Namens de vader heeft de advocaat aangegeven dat de vader instemt met het verzoek. De vader deelt de zorgen zoals die zijn beschreven door de GI. De vader maakt zich zorgen over de toekomst van [minderjarige] . Er is sprake van een patroon wat zich herhaalt. Als het een periode wat minder met [minderjarige] gaat, loopt hij weg. [minderjarige] heeft moeite met het dulden van gezag. De vader is van mening dat [minderjarige] structuur en een vaste plek nodig heeft. Dat heeft hij nu onvoldoende.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat zijn moeder de enige is die altijd voor hem klaarstaat. [minderjarige] zou dan ook graag bij zijn moeder willen wonen. Hij ervaart daar de rust en liefde die hij nodig heeft. Hij kan het daarnaast ook goed vinden met zijn stiefvader. Met zijn vader heeft [minderjarige] slecht contact. [minderjarige] geeft aan dat zijn vader nooit echt voor hem heeft klaargestaan. Verder geeft [minderjarige] aan dat er veel leugens in het verzoekschrift van de GI staan. Het doet [minderjarige] pijn dat de GI hem bij zijn moeder wil weghouden. Hij is dan ook bang dat hij zijn moeder kwijtraakt.

5.De beoordeling

Het wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van een jaar, met ingang van 5 december 2024 en tot 5 december 2025. Tevens zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van drie maanden, te weten met ingang van 5 december 2024 en tot 5 maart 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter zal de beslissing hieronder toelichten.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog niet is weggenomen. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn nog niet behaald. Door de GI is er een opvoedvisie vastgesteld. De ouders zijn hierin meegenomen en waren het eens dat het woonperspectief van [minderjarige] bij de woongroep [naam groep] van Juvent ligt. Vanuit die woongroep zou [minderjarige] doorstromen naar meer zelfstandigheid. Op 18 november 2024 is er echter een conflict geweest tussen [minderjarige] en een groepsgenoot. [minderjarige] is als reactie hierop naar zijn moeder vertrokken en verblijft hier tot op heden nog steeds. Dit is een patroon wat zich herhaalt. Het lukt [minderjarige] niet om elders te wonen. Wanneer [minderjarige] het ergens moeilijk heeft vlucht hij terug naar zijn moeder. De moeder stimuleert [minderjarige] vervolgens niet om terug te keren naar de groep. Er is hierbij dus sprake van een wisselwerking tussen de problematiek van [minderjarige] en de interactie tussen de ouder en kind. Verder is [minderjarige] inmiddels al weken niet naar school geweest en heeft hij geen vastigheid en structuur. Dit vindt de kinderrechter zorgelijk. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is aldus noodzakelijk zodat de GI regie kan voeren en keuzes kan maken in het belang van [minderjarige] .
5.5.
Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Het vrijwillig kader is onvoldoende toereikend nu de moeder en [minderjarige] zich onttrekken aan de machtiging tot uithuisplaatsing. [minderjarige] heeft door kind-eigen problematiek meer behoefte aan structuur en stabiliteit. De [naam groep] biedt deze duidelijkheid en hier wordt tegemoet gekomen aan zijn ontwikkelingsbehoeften. Daarnaast is het van belang dat [minderjarige] uitdagingen leert aan te gaan. De moeder moet hem hierin steunen, in plaats van de uitdagingen van hem over te nemen. De kinderrechter verwacht van de moeder dat zij haar rol gaat veranderen. De kinderrechter begrijpt dat moeder [minderjarige] wil beschermen en hem niet wil dwingen om terug te keren, maar zij moet hierbij wel het belang van [minderjarige] voorop zetten en kijken wat voor hem het beste is. De kinderrechter verwacht van de moeder dat zij [minderjarige] gaat stimuleren. Vanuit de [naam groep] kan [minderjarige] terugkeren naar school. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend voor de duur van drie maanden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek, om zo opnieuw naar de stand van zaken te kunnen kijken.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met ingang van 5 december 2024 en tot 5 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van drie maanden, met ingang van 5 december 2024 en tot 5 maart 2025;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan tot de mondelinge behandeling van
[datum] 2025 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg aan de Kousteensedijk 2, 4331 JE;
6.4.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, de (advocaat van de) moeder en de (advocaat van de) vader;
6.5.
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] via een aparte brief zal worden opgeroepen voor een gesprek met de kinderrechter op 21 februari 2025 om 15:00 uur;
6.6.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor;
6.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 11 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.