ECLI:NL:RBZWB:2024:8794
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een tussenwoning in [plaats], vastgesteld op € 272.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 235.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 8 november 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde van de woning is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde wordt vastgesteld op basis van verkoopopbrengsten van vergelijkbare woningen. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen. De rechtbank wijst erop dat de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.