ECLI:NL:RBZWB:2024:8791
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Tilburg
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een geschakelde woning, vastgesteld op € 552.000 per 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde maximaal € 530.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. De waarde is vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen is gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de waarde van de woning en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gehandhaafd blijven. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.
De uitspraak benadrukt het toetsingskader van de rechtbank en de verantwoordelijkheden van de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de WOZ-waarde. De rechtbank legt uit dat de heffingsambtenaar de waarde moet onderbouwen met voldoende vergelijkingsmateriaal en dat de rechtbank pas tot een andere waardebepaling kan komen als de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast voldoet. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar dit in dit geval wel heeft gedaan, en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.