ECLI:NL:RBZWB:2024:8785

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/02/426403/KG ZA 24 -435 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van een leerling tot primair onderwijs en de beoordeling van ondersteuningsbehoeften

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], de vader van [minderjarige], en de Stichting Katholiek Primair Onderwijs Roosendaal (KPO). De zaak betreft de toelating van [minderjarige] tot [school 1]. [eiser] vorderde dat KPO hem binnen 48 uur als leerling zou toelaten, omdat hij van mening was dat KPO onterecht had geweigerd. KPO had gesteld dat zij niet in staat was om de benodigde begeleiding te bieden, gebaseerd op een advies van het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Roosendaal Moerdijk (SWV). Dit advies concludeerde dat [minderjarige] intensieve begeleiding nodig had, die KPO niet kon bieden. Tijdens de mondelinge behandeling werd echter duidelijk dat KPO onvoldoende had onderbouwd waarom [school 1] niet geschikt zou zijn voor [minderjarige]. De voorzieningenrechter oordeelde dat KPO niet had aangetoond dat zij niet kon voldoen aan de ondersteuningsbehoeften van [minderjarige]. Daarom werd de vordering van [eiser] toegewezen, en KPO werd veroordeeld om [minderjarige] als leerling toe te laten tot [school 1]. Daarnaast werd KPO veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/426403 / KG ZA 24-435
Vonnis in kort geding van 5 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S. Prekpalaj,
tegen
STICHTING KATHOLIEK PRIMAIR ONDERWIJS ROOSENDAAL,
te Roosendaal,
gedaagde partij,
hierna te noemen “Stichting KPO”,
advocaat: mr. F.J.J.M. Janssen.
De dagvaarding is betekend aan Stichting KPO Kinderopvang te [plaats 2]. Partijen zijn het erover eens dat de dagvaarding zo gelezen moet worden dat [eiser] heeft beoogd Stichting Katholiek Primair Onderwijs Roosendaal te dagvaarden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 september 2024 met producties 1 t/m 14,
- de mondelinge behandeling van 2 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van Stichting KPO,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 2 oktober 2024.
1.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verzocht de zaak voor een periode van 4 weken aan te houden in afwachting van een onderzoek en advies van het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs Roosendaal Moerdijk (hierna: SWV).
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
- de akte uitlating van de zijde van [eiser] ,
- de akte uitlating van de zijde van Stichting KPO, tevens akte overlegging aanvullende productie 1 en 2 (advies SWV),
- de antwoordakte van de zijde van [eiser]

2.De feiten

2.1.
KPO is een stichting met 19 scholen voor basisonderwijs (waaronder [school 1] ), één school voor speciaal onderwijs en een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
2.2.
[eiser] is de vader van [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2019. [minderjarige] is op [geboortedag] 2019 vijf jaar geworden. [minderjarige] heeft vanaf november 2021 tot (en met) oktober 2024 het Kinddagcentrum (KDC) [school 2] (hierna: [school 2] ) bezocht. Bij [school 2] wordt ondersteuning en behandeling geboden aan kinderen vanaf ca twee jaar met ontwikkelingsvragen, een ontwikkelingsachterstand en/of een verstandelijke beperking met eventuele bijkomende (gedrags-)problematiek.
2.3.
Op 22 februari 2024 is [eiser] op gesprek geweest bij [school 1] in verband met het voornemen om [minderjarige] bij die school in te schrijven. Hierbij was onder meer de directeur van [school 1] , [directeur] (hierna: [directeur] ) aanwezig. In dit gesprek zijn de ondersteuningsbehoefte en de voortgang van [minderjarige] besproken. Ook is gesproken over informatieverstrekking en de wens van de school om observaties uit te voeren, zodat een beeld kan worden geschetst wat nodig is voor [minderjarige]
2.4.
[minderjarige] heeft [minderjarige] op 24 februari 2024 ingeschreven bij [school 1] .
2.5.
Bij [school 2] hebben 2 observaties van [minderjarige] plaatsgevonden om te onderzoeken of hij voldoet aan de voorwaarden om naar de reguliere basisschool [school 1] te kunnen overstappen. Bij email van 23 mei 2024 heeft [directeur] aan [eiser] geschreven dat het verslag van het onderzoek omtrent [minderjarige] door de intern begeleider en orthopedagoog van [school 1] is afgerond en dat hij helaas moet mededelen dat de school onvoldoende kan voldoen aan de begeleidingsbehoeften van [minderjarige] .
2.6.
In het verslag staat, samengevat, dat [minderjarige] nog op peuterniveau functioneert dat hij directe sturing van een volwassene nodig heeft en individuele begeleiding en dat [school 1] niet aan deze intensieve begeleiding kan voldoen. Bovendien is er onvoldoende inzicht in de ontwikkeling op cognitief en sociaal-emotioneel gebied.
2.7.
Naar aanleiding van het verslag heeft op 13 juni 2024 een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] met het KPO met als doel het vinden van een passende onderwijsplek voor [minderjarige] . In dat gesprek heeft KPO aan [eiser] medegedeeld dat er een voornemen is om [minderjarige] te weigeren tot [school 1] . Aan [eiser] is verzocht om toestemming te geven dat contact wordt opgenomen met [school 2] ter afronding van het onderzoek. [eiser] heeft die toestemming gegeven.
2.8.
Op 2 juli 2024 heeft KPO aan [eiser] het besluit medegedeeld dat [minderjarige] niet wordt ingeschreven. Het besluit wordt als volgt gemotiveerd:
2.9.
[eiser] heeft vervolgens dit kort geding aanhangig gemaakt. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding afgesproken dat een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van [minderjarige] zal plaatsvinden door het SWV.
2.10.
Het SWV heeft eind oktober 2024 het “Advies ondersteuningsbehoeften en schoolplaatsing [minderjarige] [geboortedag] -2019” gegeven. In dit Advies (waarbij een KIJK wordt omschreven als: een observatie- en registratie-instrument voor leidsters en leerkrachten waarmee zij de totale ontwikkeling van jonge kinderen over langere tijd in beeld kunnen brengen) staat het volgende:

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert als voorlopige voorziening:
KPO te veroordelen om [minderjarige] binnen 48 uur na dit vonnis als leerling toe te laten tot KPO [school 1] te [plaats 1] , zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van KPO in de kosten van de procedure., waaronder de buitengerechtelijke kosten.
3.2.
[eiser] stelt dat KPO de beslissing tot weigering van de toelating van [minderjarige] op verkeerde gronden heeft gebaseerd. KPO heeft niet toegelicht waarom de school, gelet op de ondersteuningsbehoefte van [minderjarige] , niet in staat is om hem de noodzakelijke begeleiding te bieden. KPO heeft ook niet voldaan aan haar onderzoeksplicht door geen definitief oordeel te vormen over de ondersteuningsbehoefte van [minderjarige] . Bovendien handelt KPO in strijd met haar zorgplicht door voorafgaand aan de weigering niet ervoor zorg te dragen dat een andere school bereid is [minderjarige] toe te laten. Ten slotte heeft KPO de beslissing over de toelating van [minderjarige] te laat genomen en had zij, nu de termijn van 10 weken ruimschoots is overschreden, [minderjarige] voorlopig als leerling van de school moeten inschrijven.
KPO heeft volgens [eiser] gehandeld in strijd met haar verplichtingen voortvloeiend uit artikel 40 WPO, meer in het bijzonder de verplichtingen genoemd in lid 3,4, 6 en 7 van dat artikel.
3.3.
KPO heeft daartegen verweer gevoerd.
KPO concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vordering, dan wel tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.Standpunten partijen

Ontvankelijkheid
4.1.
KPO stelt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen omdat hij tegen het besluit van 2 juli 2024 geen bezwaar heeft ingediend.
4.2.
Toelating van leerlingen is geregeld in artikel 40 WPO. [eiser] stelt dat KPO in strijd heeft gehandeld met (onder meer) de verplichtingen genoemd in artikel 3 en 4 van dat artikel. In artikel 43 WPO is bepaald dat de Tijdelijke geschillencommissie kennis neemt van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag die zijn ontstaan bij de toepassing van onder meer artikel 40 lid 3 en 4. Artikel 43 lid 4 bepaalt dat indien bezwaar is gemaakt tegen de beslissing over toelating, het bevoegd gezag, het bevoegd geen beslissing op bezwaar neemt dan nadat de commissie heeft geoordeeld. Het indienen van bezwaar vormt geen eis voor het indienen van een verzoek aan de commissie voor een oordeel. Maar ook het niet doen van een dergelijk verzoek aan de commissie brengt niet mee dat [eiser] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in deze kort geding procedure. Dit gelet op de aard van de procedure bij de commissie. Die procedure kan immers niet leiden tot een veroordelend vonnis .
Spoedeisend belang
4.3.
KPO stelt dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering omdat hij zelf na het besluit van 2 juli 2024 twaalf weken heeft gewacht met het met het uitbrengen van de dagvaarding in dit kort geding en dat, gelet op de maximale beslistermijn van 4 weken, de bezwaarprocedure al volledig afgerond had kunnen zijn.
4.4.
Zoals hiervoor al is overwogen behoeft de bezwaarprocedure niet gevolgd te worden. De vraag of sprake is van spoedeisend belang is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. De enkele vertraging in het dagvaarden in kort geding maakt nog niet dat geen sprake meer is van spoedeisend belang. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat [minderjarige] vanaf oktober 2024 thuis zit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening voldoende gegeven.
Toelating tot [school 1]
4.5.
In het advies van SWV van oktober 2024
wordt vastgesteld dat:
- [minderjarige] op het gebied van spraak- en taalontwikkeling enorme sprongen heeft gemaakt,
- [minderjarige] sneller kan schakelen en minder weerstand laat zien,
- als [minderjarige] signalen van frustratie vertoont dit gedrag te voorkomen is als daar vroegtijdig op wordt geanticipeerd,
en geconcludeerd dat:
- [minderjarige] binnen de setting van [school 2] meer dan gemiddelde ondersteuning behoeft,
- [minderjarige] de afgelopen periode dat hij bij [school 2] zat, een grote leercurve heeft doorgemaakt,
-voor [minderjarige] duidelijkheid, structuur en het bieden van veiligheid voorwaarden zijn om zich te ontwikkelen en dat hij een onderwijssetting nodig heeft die ingericht is op preventie en het aanleren van bepaald gedrag,
- [minderjarige] nog nooit binnen een onderwijssetting heeft gezeten, waardoor geen enkele professional hem echt binnen zo/n setting heeft gezien en dat het moeilijk in te schatten blijft wat deze omgeving met hem doet.
4.6.
In het advies van SWV wordt vervolgens beschreven welke pedagogische en didactische behoeften passend zijn.
4.7
Het SWV adviseert ten slotte om [minderjarige] te plaatsen op een reguliere school ( [school 3] of [school 4] ) omdat deze scholen samenwerken met zorgpartner [stichting] , waar [minderjarige] op terug zou kunnen vallen
4.8
KPO leest in het advies van SWV de bevestiging dat [school 1] niet de passende school is voor [minderjarige] , omdat deze school niet kan voorzien in de ondersteuningsbehoefte die door het SWV is vastgesteld. [school 1] heeft ook niet de samenwerking en dus de nabijheid van een zorgpartner, waarop kan worden teruggevallen als dit gedurende de dag voor [minderjarige] noodzakelijk blijkt te zijn.
4.9.
[eiser] concludeert op basis van het advies, in combinatie met het Schoolondersteuningsprofiel van [school 1] (hierna: SOP), dat [school 1] wel een passende plek is voor [minderjarige] , Hij voert daartoe het volgende aan.
(1) Uit het advies blijkt dat [minderjarige] zich positief ontwikkelt in een omgeving die voorspelbaarheid, structuur en nabijheid biedt. [minderjarige] functioneert goed als er duidelijke kaders en een vaste dagstructuur aanwezig zijn. In het rapport van SVW wordt nergens onderbouwd dat [school 1] niet in staat is om duidelijke kaders en structuur te bieden, sterker nog: uit het SOP blijkt dat [school 1] aantoonbaar in staat is om een voorspelbare en gestructureerde leeromgeving te bieden. Volgens het SOP biedt de school duidelijkheid en begeleiding ten aanzien van de uit te voeren taken. Daarnaast is het onderwijsaanbod op een transparante wijze vastgesteld en wordt de indeling in de uitvoering strikt gevolgd. Tevens heeft elke klas een prikkelarme rust/terugtrek hoek. De school en de klassen hebben volgens het SOP een gestructureerde leeromgeving.
(2) Uit het advies blijkt dat [minderjarige] veilige voorwaarden nodig heeft om zich verder te ontwikkelen. Uit het SOP blijkt uitdrukkelijk dat in de school een veilig leerklimaat heerst.
(3) [minderjarige] toont in toenemende mate openheid voor sociaal contact en geeft blijk van een sterke behoefte aan samen spelen en interactie met anderen.
(4) Ondanks het feit dat [minderjarige] voldoende zelfredzaam is, zou de nabijheid van volwassenen hem de rust kunnen geven die hij nodig lijkt te hebben. Uit het SOP blijkt dat deze rust op [school 1] kan worden geboden. Er zijn gedragsspecialisten die de kinderen kunnen ondersteunen en er wordt in het SOP gesproken over een versterkingsteam (bestaande uit onder andere een orthopedagoog).
(5) [school 3] en [school 4] zijn scholen in het regulier onderwijs en dus er is geen indicatie is voor speciaal (basis)onderwijs.
(6) [school 1] kan, indien nodig zelf een samenwerking met een zorgpartner realiseren, omdat de school bij het Samenwerkingsverband een budget kan aanvragen voor ambulante begeleiding.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de bevindingen en de conclusies in het rapport van SWV, hiervoor onder 4.5. t/m 4.7. weergegeven, en al wat door [eiser] naar voren is gebracht – met name met betrekking tot het SOP- KPO haar standpunt dat [school 1] niet in staat is om [minderjarige] de noodzakelijke begeleiding te bieden en dat deze school geen passende plek is voor [minderjarige] , onvoldoende (gemotiveerd) heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat zoals in het advies is aangegeven het moeilijk in te schatten is wat plaatsing in een onderwijssetting met [minderjarige] zal doen en dat dit, naar de voorzieningenrechter begrijpt, zowel positief als negatief kan uitpakken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de door [school 1] geboden ondersteuning door gedragsspecialisten onvoldoende zou zijn en waarom bijstand van de zorgpartner [stichting] noodzakelijk is, mede gelet op het feit dat in het advies ook wordt aangegeven dat die samenwerking snel afgebouwd zou kunnen worden als mocht blijken dat de ondersteuningsbehoeften van [minderjarige] binnen de reguliere setting blijken af te nemen en hij de leercurve die bij [school 2] is ingezet, aanhoudt. De in het advies beschreven pedagogische en didactische behoeften betreffen vooral eisen die gesteld worden en adviezen die gegeven worden aan de houding van leerkrachten ten opzichte van [minderjarige] . Uit het advies volgt onvoldoende dat [school 1] niet kan voorzien in de ondersteuningsbehoeften van [minderjarige] en geen passende school voor hem is.
4.11.
Dit leidt ertoe de gevorderde voorziening op deze grond kan worden toegewezen, en dat de overige standpunten van partijen niet meer hoeven te worden besproken. De voorzieningenrechter zal daarbij KPO een termijn van maximaal 11 dagen na het wijzen van dit vonnis verlenen om Imram te plaatsen zodat een en ander in goed overleg met [eiser] zal kunnen plaatsvinden. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd als hierna onder de beslissing vermeld
4.12.
KPO moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten (inclusief de nakosten) van [eiser] betalen. De proceskosten worden begroot op:
− dagvaarding € 139,30
− griffierecht € 320,00
− salaris advocaat € 1.107,00
− nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.744,30
4.13.
Niet aangetoond is dat de namens [eiser] verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan een (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten daarom worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt derhalve afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt KPO om op uiterlijk 16 december 2024 [minderjarige] als leerling toe te laten tot KPO [school 1] , gelegen te [adres] , op straffe van een dwangsom van
€ 500,- per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat KPO hier niet aan voldoet, met een maximum van € 5.000,- aan te verbeuren dwangsommen,
5.2.
veroordeelt KPO in de proceskosten van [eiser] van € 1.744,30, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2024