In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een kort geding dat is aangespannen door [eiser] BV tegen [gedaagde] met betrekking tot een executiegeschil over verbeurde dwangsommen. De achtergrond van het geschil ligt in een aannemingsovereenkomst die op 1 juli 2022 werd gesloten tussen partijen voor de bouw van een woning. Na oplevering op 23 mei 2023 zijn er gebreken geconstateerd, wat leidde tot een eerdere veroordeling van [eiser] om herstelwerkzaamheden uit te voeren. [gedaagde] heeft op 7 oktober 2024 aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen van € 61.000,00, omdat [eiser] niet aan de eerdere veroordelingen zou hebben voldaan. [eiser] heeft in dit kort geding gevorderd om de executoriale beslagen op te heffen en de dwangsommen te matigen, stellende dat zij aan de veroordelingen heeft voldaan en dat [gedaagde] misbruik van recht maakt. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat [eiser] niet aan de veroordelingen heeft voldaan en dat er dwangsommen zijn verbeurd. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].