ECLI:NL:RBZWB:2024:8782

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/02/428920/ KG ZA 24-563 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over verbeurde dwangsommen en herstelwerkzaamheden woning na aannemingsovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een kort geding dat is aangespannen door [eiser] BV tegen [gedaagde] met betrekking tot een executiegeschil over verbeurde dwangsommen. De achtergrond van het geschil ligt in een aannemingsovereenkomst die op 1 juli 2022 werd gesloten tussen partijen voor de bouw van een woning. Na oplevering op 23 mei 2023 zijn er gebreken geconstateerd, wat leidde tot een eerdere veroordeling van [eiser] om herstelwerkzaamheden uit te voeren. [gedaagde] heeft op 7 oktober 2024 aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen van € 61.000,00, omdat [eiser] niet aan de eerdere veroordelingen zou hebben voldaan. [eiser] heeft in dit kort geding gevorderd om de executoriale beslagen op te heffen en de dwangsommen te matigen, stellende dat zij aan de veroordelingen heeft voldaan en dat [gedaagde] misbruik van recht maakt. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat [eiser] niet aan de veroordelingen heeft voldaan en dat er dwangsommen zijn verbeurd. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/428920 / KG ZA 24-563
Vonnis in kort geding van 18 december 2024
in de zaak van
[eiser] BV,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. T.M. Kools,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.G. van Moll.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 november 2024 met producties 1 t/m 12,
- de producties 13 t/m 16 van [eiser] ,
- de conclusie van antwoord,
- de producties 001 tot en met 019 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 4 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 1 juli 2022 met [eiser] een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de bouw van een woning door [eiser] op het perceel [adres] te [plaats 3] (hierna: de woning).
2.2.
Op 23 mei 2023 is de woning opgeleverd en heeft de sleuteloverdracht van de woning plaatsgevonden. Zowel bij als na oplevering zijn diverse gebreken aan de woning geconstateerd. Tussen partijen is een geschil ontstaan over het herstel van de geconstateerde gebreken. [gedaagde] heeft in dat kader een aantal deskundigen verzocht een onderzoek te verrichten naar de gebreken. Ook is de woning gecontroleerd door de heer [naam 1] van de afdeling Bouwtoezicht van de gemeente Breda.
2.3.
Omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken over het herstel van de gebreken heeft [gedaagde] vervolgens een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt tegen [eiser] . Zij heeft daarin gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden met betrekking tot de ventilatie, het stucwerk, de vloeren, de elektra en de trappen in de woning. Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 10 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter als volgt beslist:
“6.1. veroordeelt [eiser] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis een aanvang te nemen met de herstelwerkzaamheden zoals genoemd onder 4.6. van de dagvaarding, en deze gebreken vervolgens binnen drie maanden na de start van de werkzaamheden goed en deugdelijk voltooid te hebben,
6.2.
veroordeelt [eiser] om uiterlijk drie dagen voorafgaand aan de herstelwerkzaamheden een concrete bouwplanning te verstrekken, met vermelding per periode welke (onder)aannemer welke werkzaamheden komt uitvoeren en met hoeveel personen,
6.3.
veroordeelt [eiser] om voorafgaande aan de uitvoering van de herstelwerkzaamheden een plan van aanpak te maken inclusief een uitvoeringsplanning en een visuele opname van de huidige toestand van de woning en andere eigendommen van [gedaagde] en deze tijdig voor uitvoering aan [gedaagde] te verstrekken,
6.4.
veroordeelt [eiser] om de planning in overleg met [gedaagde] aan te passen en uit te voeren;
6.5.
bepaalt dat [eiser] een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag dat zij niet voldoet aan de hiervoor onder 6.1, 6,2 en 6.3. gegeven veroordelingen, met een maximum van € 100.000,00. “.
2.4.
Het vonnis is op 15 mei 2024 aan [eiser] betekend. [eiser] heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld.
2.5.
Bij exploot van 7 oktober 2024 heeft [gedaagde] aanspraak gemaakt op een bedrag van € 61.000,00 aan verbeurde dwangsommen en is [eiser] bevel gedaan dit bedrag (vermeerderd met exploitkosten) binnen twee dagen aan de deurwaarder te voldoen. [eiser] heeft daar niet aan voldaan.
2.6.
Op 18 oktober 2024 heeft [gedaagde] ten laste van [eiser] executoriaal derden-beslag laten leggen op de bankrekening van [eiser] bij de Rabobank Op 13 november 2024 heeft zij onder vijf opdrachtgevers van [eiser] executoriaal derdenbeslag laten leggen op de gelden die zij aan [eiser] verschuldigd zijn op grond van uitgevoerde werkzaamheden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert als voorlopige voorziening:
Primair:
I opheffing van de ten laste van haar gelegde executoriale beslagen,
II [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de executoriale beslagen door te laten halen en de opheffing mede te delen aan [eiser] en de derden-beslagenen, zulks op straffe van een dwangsom,
Subsidiair:
III De verbeurde dwangsommen te matigen en [gedaagde] te veroordelen de tenuitvoer-legging te beperken tot een bedrag van de door de voorzieningenrechter vast te stellen daad-werkelijk verbeurde dwangsommen,
Primair en subsidiair:
IV kosten rechtens.
3.2.
[eiser] stelt dat zij aan de haar gegeven veroordelingen heeft voldaan en dat zij dus geen dwangsommen heeft verbeurd. Zij heeft de herstelwerkzaamheden op 23 juli 2024 afgerond. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagde] misbruik van recht maakt, omdat zij in redelijkheid geen aanspraak kan maken op betaling van dwangsommen. [gedaagde] is namelijk nog een bedrag van € 39.819,86 aan [eiser] verschuldigd met betrekking tot de aanneemsom en meerwerk. Bovendien heeft [gedaagde] onder 5 opdrachtgevers van [eiser] beslag gelegd, waardoor een veel groter bedrag beslagen wordt dan waarop zij aanspraak meent te kunnen maken. Door deze buitenproportionele executie komt de bedrijfsvoering van [eiser] in gevaar, waardoor zij in een noodtoestand komt te verkeren.
Indien en voor zover [eiser] niet aan de haar gegeven veroordelingen heeft voldaan, stelt zij zich op het standpunt dat bij de tenuitvoerlegging van het vonnis een belangen-afweging gemaakt moet worden, die in haar voordeel moet uitvallen.
3.3.
[gedaagde] stelt dat [eiser] niet aan de haar gegeven veroordelingen in het vonnis van 10 mei 2024 heeft voldaan en dat zij dus dwangsommen heeft verbeurd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van de procedure betreft het antwoord op de vraag of [eiser] aan het vonnis van 10 mei 2024 heeft voldaan en of er dwangsommen zijn verbeurd. De voorzieningenrechter dient in deze procedure te beoordelen of de bodemrechter, indien in het executiegeschil een bodemprocedure zou worden gevoerd, tot het oordeel zal komen dat [eiser] aan het vonnis heeft voldaan. Er zal dus een inschatting worden gemaakt van de kans dat [gedaagde] als executant in een eventuele bodemprocedure er in zal slagen te bewijzen dat [eiser] als geëxecuteerde niet (volledig) aan de veroordelingen in het vonnis heeft voldaan.
4.2.
De voorzieningenrechter is als executierechter bevoegd om te beoordelen in hoeverre aan de veroordeling is voldaan en of de daaraan verbonden dwangsommen zijn verbeurd. In dat kader heeft te gelden dat de voorzieningenrechter niet tot taak heeft de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar zich ertoe dient te beperken de ter uitvoering van het vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel Een ander uitgangspunt is dat de naleving van een bij vonnis uitgesproken veroordeling correct en te goeder trouw moet geschieden.
4.3.
Doel en strekking van de gegeven veroordelingen is het verrichten van de herstelwerkzaamheden door [eiser] op de door de voorzieningenrechter aangegeven wijze.
4.4.
Omdat [gedaagde] aanspraak maakt op de door [eiser] verbeurde dwangsommen rust op haar de stelplicht en de bewijslast dat [eiser] hier niet aan heeft voldaan.
Planning
4.5.
Niet in geschil is dat [eiser] op 23 mei 2024 aan [gedaagde] een planning heeft verstrekt.
4.6.
[gedaagde] stelt deze planning door [eiser] vaak niet werd gevolgd en dat daarvan zonder overleg met haar werd afgeweken. [gedaagde] verwijst in dit verband naar de voorbeelden vermeld onder randnummer 22 van de conclusie van antwoord.
4.7.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] heeft voldaan aan haar verplichting om aan [gedaagde] een bouwplanning te verstrekken. Aan de veroordeling om de planning in overleg met [gedaagde] aan te passen en uit te voeren is geen dwangsom verbonden, zodat dit punt in het kader van dit executiegeschil verder onbesproken kan blijven
.
Visuele inspectie (nulmeting)
4.8.
Vast staat dat op 29 mei 2024 in opdracht van [eiser] een visuele opname heeft plaatsgevonden van de woning van [gedaagde] door Bouwcheck BV en dat [gedaagde] op 26 juni 2024 het rapport daarvan heeft ontvangen.
4.9.
[gedaagde] stelt dat zij dit rapport 28 dagen te laat heeft ontvangen. Zij is daardoor benadeeld, omdat haar pas na ontvangst van het rapport duidelijk werd dat er geen nulmeting was uitgevoerd maar een oordeel werd gegeven over de kwaliteit van het door [eiser] uitgevoerde werk. Het rapport vormt geen overzicht van een visuele inspectie dat als bewijs kan dienen in geval er na aanvang van het werk schade ontstaat. Omdat op 26 juni 2024 de herstelwerkzaamheden al waren aangevangen was het niet meer mogelijk om alsnog een nulmeting te laten uitvoeren.
4.10.
Volgens [eiser] is er een bijzonder uitgebreide nulmeting gedaan, waarin de staat van de woning zeer uitgebreid is vastgelegd. Het rapport kan dus goed dienen om discussies over nieuwe schades te voorkomen. [gedaagde] is op geen enkele wijze benadeeld doordat zij het rapport pas op 26 juni 2024 heeft ontvangen. De omstandigheid dat Bouwcheck BV het rapport zo laat heeft verstrekt ligt buiten de macht van [eiser] .
4.11.
De voorzieningenrechter stelt vast dat nu het vonnis op 15 mei 2024 aan [eiser] betekend, [eiser] uiterlijk 29 mei 2024, moet zijn aangevangen met de uitvoering van de herstelwerkzaamheden. [eiser] moest voorafgaande aan de uitvoering van die herstelwerkzaamheden een visuele opname maken en deze tijdig voor uitvoering aan [gedaagde] verstrekken. De voorzieningenrechter constateert dat [eiser] niet aan de haar gegeven veroordeling heeft gedaan. De omstandigheid dat [gedaagde] het rapport pas op 26 juni 2024 heeft ontvangen komt voor rekening en risico van [eiser] . Zij heeft ervoor gekozen om pas op de allerlaatste dag van de haar gegeven termijn de nulmeting te laten uitvoeren en daarmee het risico genomen dat het rapport niet op tijd klaar zou zijn. Van overmacht aan de zijde van [eiser] is dan ook geen sprake.
Herstelwerkzaamheden
4.12.
[gedaagde] stelt dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot deugdelijk herstel van de 5 gebreken zoals genoemd onder 4.6.van de dagvaarding d.d. 21 maart 2024.
binnen de gestelde termijn van uiterlijk 3 maanden na aanvang.
ventilatie
4.13.
Op grond van het vonnis moest [eiser] de ventilatie in de woning in overeen-stemming brengen met de omgevingsvergunning. Concreet hield dit in dat een vijftal ventilatieroosters aangebracht moesten worden: 2 stuks op de begane grond aan de linkerzijgevel en 3 stuks op de begane grond aan de voorgevel.
4.14.
[gedaagde] stelt dat [eiser] geen ventilatieroosters op de begane grond heeft aangebracht omdat zij een nieuwe berekeningswijze heeft gemaakt. Het is nog niet duidelijk of hiermee het gebrek is verholpen omdat er nog geen goedkeuring is van de gemeente.
4.15.
[eiser] stelt dat de ventilatie opnieuw is berekend en dat de luchtcapaciteit voldoet. De woning wordt deugdelijk geventileerd en voldoet aan alle normen. Er is dus geen sprake van een gebrek.
4.16.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet duidelijk is of de ventilatie in de woning nu in overeenstemming is met de door de gemeente gestelde eisen. Door [eiser] is niets overgelegd waaruit dat zou kunnen worden afgeleid. Bij gebreke daarvan gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het gebrek niet hersteld is.
vloeren
4.17.
[eiser] moest op grond van het vonnis van 10 mei 2024 de cementdekvloer op de begane grond vervangen en op de eerste en tweede verdieping de stucresten op de vloeren verwijderen
4.18.
[gedaagde] stelt dat er geen sprake was van deugdelijk herstel van de vloeren door [eiser] binnen drie maanden na aanvang van de herstelwerkzaamheden. .
[eiser] heeft de cementdekvloer op de begane grond vervangen maar zij heeft bij het verwijderen van de oude vloer schade heeft veroorzaakt, onder andere door het doorboren van elektraleidingen. [eiser] heeft echter nagelaten deze schade te herstellen. Na het vervangen van de cementdekvloer bleek deze ernstige scheurvorming te hebben (productie 3). De vloerenlegger was uiteindelijk toch bereid om de PVC-vloer te leggen. Daarnaast moest na het leggen van de nieuwe vloer het opstartprotocol van de vloerverwarming worden uitgevoerd omdat pas daarna door [gedaagde] in eigen beheer de pvc-vloer kon worden aangebracht. Het opstartprotocol is door [eiser] pas medio september uitgevoerd, derhalve buiten de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn, ondanks dat dit ruimschoots voor het verstrijken van die termijn onder de aandacht van [eiser] is gebracht (productie 5)
[eiser] heeft de vloeren op de eerste en tweede verdieping zodanig grof geschuurd, dat niet alleen de stucresten maar de volledige bovenlaag is verwijderd. Daardoor ontstond er een “zanderige” dekvloer die naar oordeel van de vloerenlegger niet geschikt was om te worden afgewerkt. Uiteindelijk heeft de vloerenlegger de noodzakelijke epoxylaag aangebracht (productie 9) , waarna de afwerkvloer kon worden aangebracht. [eiser] heeft nagelaten zelf die epoxylaag aan te brengen, hoewel dit hem was medegedeeld (producties 6 en 7).
4.19.
[eiser] stelt dat hij de vloeren deugdelijk heeft hersteld. De vloeren zijn op 24 juni 2024 opgeleverd en akkoord bevonden. Voor wat betreft de vloer op de begane grond blijkt dit uit het feit dat de vloerenlegger de PVC-vloer erover heeft gelegd. Het gestelde gebrek ten aanzien van de vloer op de eerste verdieping betreft een bijzonder klein gebrek, waarmee slechts geringe herstelkosten waren gemoeid.
4.20.
Door [eiser] is niet weersproken dat zij bij het verwijderen van de vloer op de begane grond schade heeft veroorzaakt. Het had op haar weg gelegen om die schade te herstellen als noodzakelijk onderdeel van het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden. [eiser] heeft niet weersproken dat het opstartprotocol voor de vloerverwarming door haar pas op 9 september 2024, en dus buiten de haar gegeven termijn van 3 maanden, is uitgevoerd. Verder heeft zij niet weersproken dat met betrekking tot de vloeren op de eerste en tweede verdieping door haar niet de als gevolg van het schuren noodzakelijk geachte epoxylaag is aangebracht.
stucwerk
4.21.
Op grond van het vonnis van 10 mei 2024 moest [eiser] de herstelwerk-zaamheden uitvoeren zoals beschreven onder 4.6 van de dagvaarding. In punt 4.6 van de dagvaarding stond ten aanzien van dit gebrek beschreven dat alle door TBA in het rapport van 3 juli 2023 beschreven punten naar eisen van goed en deugdelijk werk moesten worden hersteld. Door TBA werden in het rapport 42 gebreken genoemd.
4.22.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] het rapport van TBA genegeerd. De stucadoors waren niet bekend met het rapport en hebben volgens eigen inzicht enkele punten hersteld. [gedaagde] verwijst naar de door haar als productie 11 en 12 overgelegde foto’s -gemaakt na 16 juli 2024- waaruit blijkt dat er geen sprake is van deugdelijk herstel.
4.23.
[eiser] stelt dat het stucwerk op 15 en 16 juli 2024 is hersteld en dat de stukadoors hebben gewerkt aan de hand van het rapport van TBA. Uit de door [gedaagde] overgelegde foto’s blijkt niet dat het werk niet voldoet. Het betreft stucwerk dat achter de plinten zit of werk dat tot het schilderwerk behoort, zoals het afkitten van naden en het licht opschuren van wanden.
4.24.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de onderbouwing door [gedaagde] van haar stelling met betrekking tot de uitgevoerde stucwerkzaamheden, [eiser] niet kan volstaan met de enkele mededeling dat zij heeft gewerkt aan de hand van het rapport van TBA. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden vastgesteld dat zij heeft voldaan aan de haar gegeven veroordeling.
elektra
4.25.
Op grond van het vonnis van 10 mei 2024 moesten de in het rapport van [naam 2] geconstateerde gebreken aan de elektrische installatie door [eiser] worden hersteld.
4.26.
[gedaagde] stelt dat niet alle door [naam 2] geconstateerde gebreken door de door [eiser] ingeschakelde elektricien (tijdig) zijn hersteld. Zij verwijst in dit verband naar de opsomming onder randnummer 56 van de conclusie van antwoord.
4.27.
Volgens [eiser] is de elektra deugdelijk hersteld.
4.28.
[eiser] heeft niet, althans niet gemotiveerd weerspoken dat de in randnummer 56 van de conclusie van antwoord gestelde gebreken niet (tijdig) zijn hersteld.
trappen.
4.29.
[eiser] heeft naar aanleiding van het vonnis van 10 mei 2024 de kanaalplaat ingekort en de aanwezige trappen met leuningen en balustrades vervangen door nieuwe trappen met leuningen en balustrades.
4.30.
Volgens [gedaagde] is er geen sprake van deugdelijk herstel. Na het plaatsen van de nieuwe trap naar de eerste verdieping zijn forse openingen van enkele centimeters breed ontstaan. (productie 15). [eiser] weigert deze openingen te dichten. Ook zitten er op verschillende plaatsen gaten in de trappen en zitten de spijlen van de trappen niet recht boven elkaar. De trappen lekken hars en kunnen daardoor niet worden geschilderd.
Daar komt bij dat [eiser] de trapleuningen op de oorspronkelijke hoogte (in de bestaande gaten) heeft teruggeplaatst, waardoor deze -vanwege de afwijkende maat van de nieuwe trappen- veel te laag hangen, zodat normaal gebruik niet mogelijk is.
4.31.
[eiser] stelt dat de trappen deugdelijk zijn opgeleverd. Wel moeten de trappen nog worden afgekit en geschilderd, maar dat valt buiten zijn opdracht.
4.32.
Uit de door [gedaagde] als productie 15 overgelegde foto’s blijkt dat er sprake is van forse openingen naast de trap. Niet aannemelijk is dat openingen van een degelijke omvang door schilderswerk (kitwerk) kunnen worden gedicht. Het ligt daarom op de weg van [eiser] om deze openingen deugdelijk af te werken. Ook heeft [eiser] niet weersproken dat de trapleuningen te laag hangen.
conclusie
4.33.
De voorzieningenrechter komt op grond van wat hiervoor is overwogen tot de slotsom dat aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [eiser] niet heeft voldaan aan de haar in het vonnis van 10 mei 2024 onder 6.1. en 6.3. gegeven veroordelingen en dat zij dwangsommen heeft verbeurd. [gedaagde] maakt geen misbruik van recht door het vonnis te executeren. De omstandigheid dat [gedaagde] (mogelijk) nog geld verschuldigd zou zijn aan [eiser] doet daar niet aan af. Allereerst is de hoogte van de vordering onduidelijk en bovendien beroept [gedaagde] zich met recht op een opschortingsrecht althans op verrekening. Ook een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat door [gedaagde] onder 5 opdrachtgevers van [eiser] beslag is gelegd kan niet als een noodtoestand worden aangemerkt, omdat voorzienbaar is dat een veroordeling wezenlijke consequenties kan hebben. Dit alles leidt ertoe dat de primaire vorderingen worden afgewezen.
4.34.
De voorzieningenrechter wijst ook de subsidiair vordering af. De kortgedingrechter heeft in het kort gedingvonnis van 10 mei 2024 de dwangsom gematigd en gemaximeerd gelet op de toen geldende situatie. In wezen wijkt de onderhavige situatie daar niet van af. Er is nog steeds sprake van een situatie dat niet alle gebreken zijn hersteld. Daarnaast is niet nauwgezet uitvoering gegeven aan de in het vonnis gegeven veroordelingen.
proceskosten.
4.35.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.