ECLI:NL:RBZWB:2024:8771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/02/426910 / FA RK 24-4419
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
  • mr. Van Leuven
  • mr. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving school in het kader van het uniform hulpaanbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor een verhuizing met haar minderjarige kind, [minderjarige], en voor de inschrijving van [minderjarige] op een nieuwe basisschool. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.J.R. Albicher, woont momenteel in [woonplaats 1] en heeft de intentie om samen met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats]. De man, de vader van [minderjarige], vertegenwoordigd door mr. A.A.T. van Ginderen, heeft zijn toestemming voor deze verhuizing en schoolwisseling geweigerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 december 2024, waarbij beide partijen en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De Raad heeft geadviseerd dat een beslissing van de rechtbank de emoties van partijen niet zal wegnemen en dat het belangrijk is dat de man betrokken wordt bij belangrijke beslissingen over [minderjarige]. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over de verzoeken aan te houden en partijen te verwijzen naar een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA). Dit traject is bedoeld om partijen te helpen bij het vinden van een gezamenlijke oplossing voor de situatie van [minderjarige]. De rechtbank heeft benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat partijen samen tot een oplossing komen, ongeacht de uitkomst van de verzoeken. De beslissing over de verzoeken zal worden aangehouden tot 16 september 2025, wanneer de rechtbank een pro forma zitting zal houden om de voortgang van het zorgtraject te bespreken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426910 / FA RK 24-4419
Datum uitspraak: 17 december 2024
Beschikking over vervangende toestemming verhuizing en inschrijving school
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. J.J.R. Albicher te Roosendaal,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats 2],
advocaat: mr. A.A.T. van Ginderen te Etten-Leur,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • het op 23 september 2024 ingekomen verzoekschrift, met producties 1 t/m 4;
  • het op 27 november 2024 ontvangen verweerschrift, met producties 1 t/m 3;
  • het op 29 november 2024 ontvangen bericht van mr. Albicher, met aanvullende producties 5 t/m 10;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Albicher overgelegde pleitnotities.
1.2.
Op 3 december 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Albicher;
  • de man, bijgestaan door mr. Van Ginderen;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
[minderjarige] is, met het oog op zijn leeftijd, per brief uitgenodigd om aan te geven of hij zijn mening over de verzoeken in deze zaak kenbaar wil maken tijdens een gesprek met de kinderrechter of door middel van het schrijven van een brief. [minderjarige] heeft het daarvoor bestemde antwoordformulier teruggestuurd en daarop aangegeven dat hij daar geen behoefte aan heeft.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. [minderjarige] is tijdens deze relatie geboren.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.4.
[minderjarige] woont bij de vrouw.
2.5.
Partijen hebben bij het beëindigen van hun relatie afspraken gemaakt over [minderjarige] en deze vastgesteld in een door hen beiden op 4 november 2016 ondertekende vaststellingsovereenkomst. Hierin zijn zij, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
  • [minderjarige] zal bij zijn moeder ingeschreven staan in de Gemeentelijke Basisadministratie. De moeder is de verzorgende ouder (artikel 4.1).
  • Wanneer één van de ouders het voornemen heeft te verhuizen, dan zullen de ouders elkaar vooraf informeren over de verhuisplannen, alvorens dit met [minderjarige] te delen. Wanneer deze verhuizing aanleiding geeft tot bijstelling of wijziging van de ouderschapsregeling, dan zullen de ouders dit samen doen, conform hetgeen overeengekomen is in artikel 13. De ouders zullen in de regio [woonplaats 1] blijven wonen om zo later voor [minderjarige] een co-ouderschapsregeling te realiseren (artikel 4.2).
  • Indien de vader een eigen (huur)woning heeft betrokken, komen de ouders overeen dat [minderjarige] om de week in het weekend bij zijn vader verblijft, vanaf zaterdagochtend 10.00 uur tot en met zondagavond 17.30 uur voor het eten. Na 2,5 jaar komen de ouders overeen dat [minderjarige] om de week bij zijn vader verblijft, vanaf zaterdagochtend 10.00 uur tot en met woensdagochtend voor school(se opvang) om zo voor de ouders en [minderjarige] een co-ouderschap te realiseren (artikel 5.3).
  • De ouders achten het in het belang van [minderjarige] om de thans gemaakte afspraken aan te passen - onder meer - in het geval dat er een verhuizing gaat plaatsvinden (artikel 13.2).
2.6.
Partijen hebben de zorg- en opvoedingstaken betreffende [minderjarige] op dit moment feitelijk verdeeld in die zin dat [minderjarige] bij de vrouw woont en hij eenmaal per veertien dagen in het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondagavond 19.00/19.30 uur, alsmede om en om op dinsdag na school tot 19.00/19.30 uur dan wel op donderdag na school 19.00/19.30 uur, bij de man verblijft. Daarnaast verblijft [minderjarige] tijdens een deel van de vakanties bij de man.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onder wijziging van artikel 4.2 van de vaststellingsovereenkomst, om haar toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man:
I. om samen met [minderjarige] te verhuizen van [woonplaats 1] naar [plaats];
II. om [minderjarige] in te schrijven op de [school] te [plaats].

4.De standpunten van partijen en het advies van de Raad

4.1.
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling op de verzoeken, worden ingegaan.
Het standpunt van de vrouw
4.2.
Namens en door de vrouw is ter onderbouwing van voormelde verzoeken, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. De vrouw is voornemens om samen met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen. Zij heeft sinds oktober 2020 een bestendige relatie met haar huidige partner die in [plaats] woont en zij hebben de wens om als gezin, dus samen met [minderjarige], te gaan samenwonen. In juni 2023 heeft de vrouw de man bij haar thuis in [woonplaats 1] uitgenodigd en heeft zij haar verhuiswens aan hem kenbaar gemaakt. Volgens de vrouw heeft de man toen direct aangegeven dat hij niet instemt met de voorgenomen verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [plaats], waarna hij boos is weggelopen. In de periode daarna heeft zij de tijd genomen om haar emoties wat te laten zakken en haar mogelijkheden te overwegen. Zij heeft echter niet getracht om opnieuw het gesprek aan te gaan met de man, omdat dit haar niet zinvol leek. Nu de man nog steeds weigert om zijn toestemming voor de voorgenomen verhuizing te verlenen, verzoekt de vrouw om haar, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, toestemming te verlenen om samen met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen. Dit heeft zij onderbouwd gedaan aan de hand van de van toepassing zijnde verhuiscriteria. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw in dat verband onder meer aangegeven dat de huidige zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] na de verhuizing kan worden gehandhaafd, zodat zij eenmaal per twee weken in het weekend en wekelijks op dinsdag dan wel op donderdag contact met elkaar blijven hebben.
4.3.
In verband met de voorgenomen verhuizing verzoekt de vrouw om haar eveneens vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op voormelde basisschool in [plaats]. Afgezien van de voorgenomen verhuizing, acht de vrouw een wijziging van basisschool in het belang van [minderjarige] noodzakelijk, omdat hij bij zijn huidige school al langere tijd op zijn tenen loopt. De vrouw acht het montessorionderwijs dat bij voormelde school in [plaats] wordt aangeboden, wel aansluiten bij de behoeften van [minderjarige].
4.4.
De vrouw benadrukt ten slotte dat zij enkel samen met [minderjarige] zal verhuizen. Indien de man zijn toestemming voor de voorgenomen verhuizing blijft weigeren en de rechtbank haar geen vervangende toestemming zal verlenen, dan zal de vrouw dus samen met [minderjarige] in [woonplaats 1] blijven wonen. Een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] is, wat de vrouw betreft, dan ook niet aan de orde en niet onderhandelbaar.
Het standpunt van de man
4.5.
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat hij niet kan instemmen met de door de vrouw voorgenomen verhuizing en wijziging van school met/van [minderjarige]. De man betwist dat de vrouw hem in juni 2023 heeft gevraagd om zijn toestemming te verlenen voor de voorgenomen verhuizing. Volgens de man heeft zij hem destijds enkel medegedeeld dat zij samen met [minderjarige] zal verhuizen naar [plaats]. Daarop heeft de man aangegeven dat hij daarmee niet kan instemmen, waarna hij naar eigen zeggen op een rustige manier is vertrokken. In de periode daaropvolgend heeft hij met betrekking tot de voorgenomen verhuizing niets meer van de vrouw vernomen, totdat de advocaat van de vrouw in mei 2024 hem per brief heeft verzocht om de benodigde toestemming te verlenen. Nadat de man, bij monde van zijn advocaat, als reactie daarop heeft herhaald dat hij geen toestemming zal verlenen, heeft er tussen partijen geen onderling contact of overleg over de voorgenomen verhuizing plaatsgevonden, totdat in september 2024 namens de man deze procedure is gestart. Hoewel de man de wens van de vrouw om te verhuizen kan begrijpen met het oog op haar huidige relatie, kan hij daar niet mee instemmen vanwege de negatieve gevolgen die de verhuizing zal hebben op de zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige]. De man acht het niet in het belang van [minderjarige] om, indien de vrouw samen met [minderjarige] naar [plaats] verhuist, de huidige zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] te handhaven op basis waarvan er onder meer een wekelijks doordeweeks contactmoment plaatsvindt. Dit met het oog op de daarmee gepaard gaande forse (extra) reistijd voor [minderjarige]. Als gevolg van de voorgenomen verhuizing is een inperking van de huidige zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] dan ook onvermijdelijk. De man is en blijft echter de vader van [minderjarige]. Hij wil daarom graag in brede zin betrokken blijven bij [minderjarige], dus ook met betrekking tot (de contacten op) school, hobby’s en sport, met vriendjes en vriendinnetjes en hun ouders, en, bijvoorbeeld, door samen met [minderjarige] mee te lopen met de avondvierdaagse.
4.6.
De man stelt verder dat hij door de vrouw ook niet is betrokken bij de schoolkeuze voor [minderjarige]. Een wisseling van school is volgens de man nooit onderwerp van gesprek geweest tussen partijen. De man vraagt zich dan ook af of een schoolwijziging inderdaad in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is zoals door de vrouw naar voren wordt gebracht en, voor zover dat het geval is, of montessorionderwijs dan het beste bij hem past. Overigens is er in [woonplaats 1] ook een basisschool waar montessorionderwijs wordt geboden (en zijn er allerlei andere goede scholen).
Advies van de Raad
4.7.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat, indien de rechtbank een beslissing zal nemen in deze zaak, er per definitie een beslissing volgt waar één ouder niet (volledig) mee kan instemmen. Een beslissing van de rechtbank, afgezien van de vraag of er vervangende toestemming voor de verhuizing en de inschrijving op school zal worden verleend of niet, zal naar verwachting de emoties van partijen hierover dan ook niet doen wegnemen. [minderjarige] zal hierdoor hoe dan ook worden belast. Dit terwijl een verhuizing voor een kind al zeer ingrijpend is. De Raad vindt het bovendien opvallend dat de vrouw de man niet heeft betrokken bij de schoolkeuze voor [minderjarige] indien de verhuizing doorgang zal vinden. Dit roept bij de Raad de vraag op welke drempel de vrouw daarbij heeft ervaren. De Raad benadrukt ten slotte dat het belangrijk is, ook al is de man niet de hoofdverzorger en -opvoeder van [minderjarige], dat de man wel door de vrouw wordt betrokken bij belangrijke (gezags)beslissingen in het leven van [minderjarige].

5.De beoordeling

5.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Uit het gezamenlijk gezag van partijen volgt dat de vrouw voor een verhuizing met [minderjarige], en/of om [minderjarige] in te schrijven op een andere school, in beginsel de toestemming van de man nodig heeft. Indien partijen het hierover niet eens worden, kunnen deze geschillen, op grond van artikel 1:253a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), worden voorgelegd aan de rechter. In dat kader kan de rechtbank, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, toestemming verlenen aan de vrouw om samen met [minderjarige] te mogen verhuizen en/of om hem in te schrijven op een (andere) basisschool. Op grond van het vijfde lid van voormeld artikel beproeft de rechtbank, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen partijen.
5.3.
Het is de rechtbank allereerst gebleken dat beide partijen verschillende visies hebben over de wijze waarop de vrouw haar voornemen om samen met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats] met de man bespreekbaar heeft gemaakt. De vrouw stelt dat zij de man heeft gevraagd om toestemming voor de voorgenomen verhuizing te verlenen, waarna de man resoluut zou hebben aangegeven daarmee niet in te stemmen en hij boos zou zijn weggelopen. De man stelt daarentegen dat de vrouw hem enkel heeft medegedeeld dat zij samen met [minderjarige] zal verhuizen en dat zij hem in dat opzicht dus niets heeft gevraagd, waarna hij op een normale manier zou zijn weggelopen. Vaststaat in ieder geval dat beide partijen nadien geen pogingen hebben gedaan om alsnog met elkaar het gesprek aan te gaan om, in het belang van [minderjarige], te komen tot een door hen beiden gedragen oplossing betreffende de voorgenomen verhuizing van de vrouw samen met [minderjarige] naar [plaats]. Allerlei mogelijkheden om de man te compenseren voor de inperking van de zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige], als gevolg waarvan de man mogelijk wel zou kunnen instemmen met de voorgenomen verhuizing, hebben partijen dus niet met elkaar besproken. Ook hebben zij niet besproken of het in het belang van [minderjarige] moet worden geacht dat hij veelvuldig wordt geconfronteerd met een forse reistijd om contact te hebben met de man. Dit terwijl partijen in de door hen beiden op 4 november 2016 ondertekende vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat zij in geval van een wijziging in de situaties van partijen, zoals een verhuizing, met elkaar het gesprek dienen aan te gaan.
5.4.
Als partijen in onderling overleg niet tot overeenstemming komen over de voorgenomen verhuizing en/of wisseling van school, dan kunnen zij, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, op grond van voormeld artikel aan de rechtbank verzoeken om hierover te beslissen. Ongeacht welke beslissing de rechtbank dan zal nemen, zal [minderjarige], zoals de Raad heeft aangegeven, daardoor worden belast. De rechtbank overweegt dat een door beide partijen gedragen oplossing daarom in beginsel het meest in het belang van [minderjarige] moet worden geacht. Nu partijen tot op heden niet hebben getracht om met elkaar inhoudelijk in gesprek te gaan, acht de rechtbank het van belang, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven, dat partijen in ieder geval eerst zullen proberen om er samen uit te komen alvorens een beslissing van de rechtbank te verlangen.
Verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)
5.5.
Naar aanleiding van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, hebben beide partijen, na twee (korte) schorsingen van de mondelinge behandeling, aangegeven in te stemmen met een verwijzing naar zorg in het kader van het UHA, om in dat kader met elkaar het gesprek aan te gaan en te trachten om te komen tot overeenstemming over de voorgenomen verhuizing van de vrouw samen met [minderjarige] naar [plaats] en over de wisseling van school van [minderjarige]. De vrouw heeft hierbij aangegeven dat zij enkel kan instemmen met een verwijzing indien een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] niet ter discussie staat en komt te staan. De man heeft hiermee ingestemd.
5.6.
De rechtbank complimenteert partijen allereerst dat zij, met het oog op de belangen van [minderjarige], hebben aangegeven bereid te zijn om, in het kader van het UHA, onder professionele begeleiding met elkaar het gesprek aan te gaan over de door de vrouw voorgenomen verhuizing samen met [minderjarige] en over de wisseling van school van [minderjarige]. De rechtbank acht het van belang dat partijen met elkaar het gesprek zullen aangaan over hoe zij de situatie van [minderjarige] in brede zin gemakkelijker en beter kunnen maken. Dit niet alleen in de situatie dat de vrouw samen met [minderjarige] naar [plaats] verhuist, met de toestemming van de man of, indien deze ontbreekt, met een daartoe strekkende vervangende toestemming vanuit de rechtbank, maar ook in de situatie dat er geen (vervangende) toestemming wordt verleend, met als gevolg dat de vrouw samen met [minderjarige] in [woonplaats 1] blijft wonen. Dit om beide situaties bespreekbaar en voor beide partijen (en uiteindelijk ook voor [minderjarige]) inzichtelijk te maken en de emoties en spanningen die beide partijen hierover ervaren, te doen verminderen. In beide situaties dienen partijen te bespreken wat dit betekent voor de zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige], en of een schoolwisseling in het belang van [minderjarige] moet worden geacht. Indien er wel (vervangende) toestemming voor de verhuizing wordt verleend, dienen partijen dus onder meer te spreken over de mogelijkheden om de man te compenseren voor de (negatieve) gevolgen van die verhuizing met betrekking tot de zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige]. Daarbij zou onder meer gedacht kunnen worden aan een uitbreiding van de bestaande weekendregeling in duur of aan een uitbreiding van de contacten tijdens de vakanties, feestdagen en/of studiedagen. Wellicht komen partijen in onderling overleg nog tot andere compensatiemogelijkheden. De rechtbank acht het bovendien van belang dat partijen, indien de voorgenomen verhuizing doorgang zal vinden, zullen bepalen welk moment daarvoor dan het meest in het belang van [minderjarige] moet worden geacht. Namelijk per direct, aan het einde van het schooljaar of, bijvoorbeeld, bij de overgang van [minderjarige] van de basisschool naar de middelbare school. Anderzijds zal er in de situatie dat de vrouw en [minderjarige] in [woonplaats 1] blijven wonen aandacht moeten zijn voor de contacten tussen de vrouw en [minderjarige] en de huidige partner van de vrouw en zijn gezin. Partijen dienen ten slotte te bezien, in geval de vrouw en [minderjarige] in [woonplaats 1] blijven wonen, met het oog op de door de vrouw geuite zorgen over [minderjarige] bij zijn huidige school, of een schoolwisseling binnen [woonplaats 1] met het oog op de belangen van [minderjarige] noodzakelijk en/of wenselijk is.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, nu zij er ook vertrouwen in heeft dat partijen het traject succesvol zullen doorlopen, partijen verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio West-Brabant-West voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het UHA. De verwijzing heeft op 3 december 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de daarbij behorende voorwaarden hebben ingestemd.
5.8.
Met de inzet van het UHA-zorgtraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.6. is overwogen, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
  • de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
  • het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
  • de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van het kind.
5.9.
Na afloop van het UHA-zorgtraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/de toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA-(eind)rapportage uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
5.10.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich binnen twee weken na ontvangst van de UHA-eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling van de in deze procedure voorliggende verzoeken van de vrouw nodig is. De advocaten dienen in hun reactie kenbaar te maken wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor voormelde verzoeken.
5.11.
Als de hulp niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of een interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is om een onderzoek of een interventie te starten.
5.12.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, dan stelt de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich over dit advies en over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure uit te laten.
5.13.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad om dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • In hoeverre wordt met een verhuizing van de vrouw samen met [minderjarige] van [woonplaats 1] naar [plaats] en een inschrijving van [minderjarige] op basisschool de [school] te [plaats], en daarmee een wisseling van school, tegemoet gekomen aan de belangen van [minderjarige]?
  • Zijn er contra-indicaties voor voormelde verhuizing en wisseling van school, en zo ja, welke?
  • Als er contra-indicaties zijn, in hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.14.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om voormeld onderzoek te verrichten, indien het traject niet positief wordt afgesloten en de Raad dit onderzoek noodzakelijk acht.
5.15.
Na een onderzoek of een interventie van de Raad, stelt de rechtbank partijen (via hun advocaten) in de gelegenheid om op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure.
5.16.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacyaspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacygegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt, ingestemd.
5.17.
Omdat partijen in de gelegenheid worden gesteld om deel te nemen aan het UHA-zorgtraject, beslist de rechtbank op dit moment niet over de verzoeken van de vrouw ter verkrijging van vervangende toestemming om samen met [minderjarige] te verhuizen en om hem in te schrijven op een andere school. De beslissing op voormelde verzoeken zal worden aangehouden voor de duur van negen maanden, tot de hierna te noemen pro forma datum. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/de toegang, kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als een verlenging wordt toegestaan, dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door waarop de UHA-rapportage van de zorgaanbieder uiterlijk bij de rechtbank moet worden ingediend.
5.18.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verwijst partijen en [minderjarige] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven onder rechtsoverweging 5.8 genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal partijen en [minderjarige] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] verwijzen naar de zorgaanbieder;
6.2.
verzoekt het loket om uiterlijk op
dinsdag 16 september 2025 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de rechtbank in te dienen;
6.3.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, om de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
6.4.
verzoekt de Raad om binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet om een onderzoek of interventie te starten;
6.5.
verzoekt de Raad, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, direct te adviseren dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 5.13 geformuleerde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
6.6.
verzoekt de Raad om zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
6.7.
houdt de beslissing over de voorliggende verzoeken aan en behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 door mr. Sumner, voorzitter, mr. Van Leuven en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.