ECLI:NL:RBZWB:2024:8767

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
02-002793-20 (O)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verpleging van overheidswege van de terbeschikkinggestelde

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 02-002793-20 (O) betreffende de vordering van de officier van justitie tot verpleging van overheidswege van een terbeschikkinggestelde, geboren in 1985. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. De zaak betreft een betrokkene die eerder ter beschikking was gesteld na een poging tot zware mishandeling en sindsdien onder toezicht stond. De rechtbank constateert dat de betrokkene zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, wat leidde tot een incident in de instelling waar hij verbleef. De reclassering adviseerde om de tbs om te zetten naar verpleging van overheidswege, maar de rechtbank oordeelde dat de betrokkene de kans moet krijgen om een derde behandelpoging te ondergaan in een andere setting. De officier van justitie heeft ter zitting zijn vordering ingetrokken, en de verdediging pleitte voor afwijzing van de vordering tot verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de vordering van de officier van justitie af te wijzen, met de overweging dat de betrokkene nu in een andere instelling verblijft waar hij de kans krijgt om zijn behandeling voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-002793-20
beslissing van de meervoudige kamer van 18 december 2024
op de vordering van de officier van justitie tot alsnog verpleging van overheidswege van
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
verblijvende te [tbs-instelling] , [adres] ,
hierna: betrokkene.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie van 13 november 2024, die strekt tot het alsnog van overheidswege verplegen van betrokkene;
- de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene tot en met 8 juni 2024;
- het rapport van de reclassering van 12 november 2024, waarin het advies van de tbs-inrichting is vermeld.

2.De procesgang

Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 december 2020 is betrokkene ten
aanzien van een poging tot zware mishandeling ontslagen van alle rechtsvervolging en is
aan hem terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden opgelegd. Daarbij is tevens de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen.
De rechtbank constateert dat het hier gaat om een misdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerste
lid van het Wetboek van Strafrecht.
De tbs met voorwaarden is op 8 december 2020 aangevangen en is bij beslissing van de
rechtbank van 6 december 2023 verlengd voor een termijn van één jaar.
Bij beslissing van 13 november 2024 heeft de rechter-commissaris de vordering tot een bevel tot voorlopige verpleging afgewezen.
Tijdens het onderzoek ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 4 december 2024 zijn gehoord:
- de officier van justitie mr. J.A. Castelein;
- betrokkene (via een digitale verbinding), bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse , advocaat te Middelburg;
- als deskundige [naam] van de reclassering.
De vordering is gelijktijdig behandeld met de vordering tot verlenging van de tbs met voorwaarden van 20 september 2024. De beslissing op die vordering is in een separate beslissing vastgelegd.

3.Het advies van de tbs-instelling

De reclassering heeft in het rapport van 12 november 2024 geadviseerd de tbs om te zetten naar een tbs met verpleging van overheidswege. Uit het rapport blijkt dat betrokkene tot voor kort op [afdeling] van [ggz-instelling 1] verbleef, dit in afwachting van een plek in [ggz-instelling 2] waar een derde behandelpoging plaats zou moeten vinden. De behandeling daar is in augustus 2024 beëindigd, vanwege meerdere (bijna) incidenten. Betrokkene heeft met name vanwege de onzekerheid over de overplaatsing naar [ggz-instelling 2] de afgelopen maanden de nodige stress en spanning ervaren. Het kostte van zowel betrokkene als de professionals om hem heen de nodige inspanningen om ervoor te zorgen dat betrokkene geen incidenten zou veroorzaken. De laatste weken nam de spanning toe, met het oog op een procedure bewindvoering (op 6 november 2024 is een bewindvoerder aangesteld) en de verlengingszitting van de tbs met voorwaarden (op 13 november 2024). Een dag voor deze geplande verlengingszitting, op 12 november 2024, heeft betrokkene wederom een incident veroorzaakt binnen [afdeling] . Vanwege de onveiligheid van het personeel kon [ggz-instelling 1] niet anders dan de opname van betrokkene per direct beëindigen. Hierdoor is het voor de reclassering niet meer mogelijk om uitvoering te geven aan het reclasseringstoezicht en het risicomanagement vorm te geven. Ondanks het zicht op de derde behandelpoging binnen [ggz-instelling 2] , voorziet de reclassering momenteel een hoog risico op (gewelds)recidive. De reclassering adviseert daarom tot een voorlopige vordering tot omzetting naar tbs met bevel tot verpleging van overheidswege, omdat betrokkene meermaals zijn bijzondere voorwaarden heeft overtreden door middelen te gebruiken en incidenten te veroorzaken binnen de kliniek.
Ter zitting heeft de deskundige aangegeven dat betrokkene nu enkele weken in [tbs-instelling] verblijft en daar tot rust lijkt te komen. Ondanks de spanningen is de samenwerking met betrokkene goed gebleven en heeft hij zich begeleidbaar opgesteld. Ondanks dat betrokkene slechts ter overbrugging in [tbs-instelling] verblijft tot er een plek beschikbaar is bij [ggz-instelling 2] , zal na een periode van acclimatisering worden gestart met de derde behandelpoging. De reclassering staat inhoudelijk nog steeds achter de derde behandelpoging in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Na de beëindiging van de opname bij de [ggz-instelling 1] kon men op dat moment niet anders dan de verpleging van overheidswege adviseren, omdat toezicht vanuit de reclassering niet mogelijk was. Betrokkene is drie dagen op zichzelf aangewezen geweest, maar heeft goed contact gehouden met de reclassering. Omdat betrokkene inmiddels een overbruggingsplek bij [tbs-instelling] heeft, is op dit moment het eerder gegeven advies tot verlenging van de tbs met voorwaarden met twee jaar passender dan het omzetten van de tbs met voorwaarden in tbs met verpleging van overheidswege.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat betrokkene van overheidswege moet worden verpleegd, maar is ter zitting niet bij zijn vordering gebleven. Toen de opname bij [ggz-instelling 1] na een periode van oplopende spanningen werd beëindigd vanwege een incident, moest er iets gebeuren. Betrokkene moest naar een andere plek, maar deze was er op dat moment niet. Gelet op de toelichting van de deskundige ter zitting, kan nu weer aansluiting worden gezocht bij verlenging van de tbs met voorwaarden, waarbij wordt ingezet op een derde behandelpoging. De officier van justitie verzoekt de vordering af te wijzen.

5.Het standpunt van de verdediging

Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat hij zijn verblijf bij [tbs-instelling] als prettig ervaart. Hij krijgt goede ondersteuning en ruimte om therapieën te volgen. Hij wil door met zijn behandeling en is daar gemotiveerd voor. Hij krijgt goede begeleiding van de reclassering en wil geen tbs met verpleging van overheidswege.
De verdediging heeft verzocht de vordering tot alsnog verpleging van overheidswege af te wijzen. Ter zitting is gebleken dat alle betrokkenen vinden dat betrokkene nog een kans moet krijgen om de derde behandelpoging te doorlopen binnen een andere setting waar meer expertise is op het gebied van zijn problematiek en waar andere medicatie kan worden geprobeerd. Niet alle behandelmogelijkheden zijn uitgeput en betrokkene is gemotiveerd de behandeling te laten slagen.

6.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft aan betrokkene bij de beslissing tot terbeschikkingstelling onder andere als voorwaarde betreffende zijn gedrag gesteld dat betrokkene zich laat opnemen bij de [ggz-instelling 1] (of een soortgelijke instelling) en zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Gebleken is dat betrokkene zich niet aan die voorwaarde heeft gehouden. Er heeft een incident plaatsgevonden bij de [ggz-instelling 1] , waardoor de opname daar is beëindigd en de reclassering het toezicht niet langer kon uitoefenen. Om die reden is gevorderd dat alsnog de verpleging van overheidswege van betrokkene wordt bevolen.
Gebleken is dat het incident is gebeurd na een periode van oplopende stress en spanningen bij betrokkene, vanwege de onzekerheid over het moment van overplaatsing naar [ggz-instelling 2] voor een derde behandelpoging en vanwege stress rondom de procedure over bewindvoering en de verlengingszitting van de tbs met voorwaarden. Inmiddels is gebleken dat betrokkene kort na de beëindiging van de opname in de [ggz-instelling 1] is opgenomen bij [tbs-instelling] en dat hij daar kan blijven ter overbrugging tot het moment dat hij – zoals eerder de bedoeling was – terecht kan bij [ggz-instelling 2] voor een derde behandelpoging. Bij [tbs-instelling] kan reeds worden gestart met deze derde behandelpoging, in afwachting van een plek bij [ggz-instelling 2] . Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de kans moet worden geboden deze derde behandelpoging te doorlopen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot alsnog verpleging van overheidswege afwijzen.

7.De beslissing.

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie van 13 november 2024 tot alsnog verpleging van overheidswege van betrokkene af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. G.H. Nomes en C.T. den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.J. van der Welle en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 december 2024.