Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van (poging tot) zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 juni 2023, waarbij de verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer], betrokken waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte ervan het slachtoffer met een mes te hebben gestoken, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een steekwond in de borstkas en een klaplong. Tijdens de zitting op 4 december 2024 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor zware mishandeling, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van letsel.
De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de precieze toedracht van het letsel moeilijk vast te stellen was, gezien de tegenstrijdige verklaringen van de getuigen en de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk letsel had toegebracht, noch dat hij voorwaardelijk opzet had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzet had op het toebrengen van letsel.
Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, aangezien niet was bewezen dat deze waren gebruikt bij een strafbaar feit.