ECLI:NL:RBZWB:2024:8765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
02-149777-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor (poging tot) zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van (poging tot) zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 juni 2023, waarbij de verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer], betrokken waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte ervan het slachtoffer met een mes te hebben gestoken, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een steekwond in de borstkas en een klaplong. Tijdens de zitting op 4 december 2024 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor zware mishandeling, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van letsel.

De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeerde dat de precieze toedracht van het letsel moeilijk vast te stellen was, gezien de tegenstrijdige verklaringen van de getuigen en de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk letsel had toegebracht, noch dat hij voorwaardelijk opzet had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzet had op het toebrengen van letsel.

Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, aangezien niet was bewezen dat deze waren gebruikt bij een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-149777-23
vonnis van de meervoudige kamer van 18 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. A.I. Cambier, advocaat te Axel.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken met een mes, in verschillende juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de verklaring van aangever, de dochter van aangever en de vrouw van verdachte, gaat de officier van justitie uit van één moment van fysiek contact tussen aangever en verdachte. Daarbij moet verdachte aangever hebben gestoken, gelet op het steekletsel dat bij aangever is geconstateerd. Dat letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen hoe de steekverwonding bij aangever is ontstaan en het letsel kan niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. Verdachte heeft het mesje ter afschrikking van aangever voor zich gehouden en heeft geen stekende beweging gemaakt met het mesje. Hij had daarom geen (voorwaardelijk) opzet om aangever te verwonden. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier het volgende vast. Op 18 juni 2023 reden aangever en verdachte op dezelfde weg. Verdachte minderde op enig moment zijn snelheid, in verband met de bebording ter plaatse. Aangever reed achter verdachte en toen aangever toeterde, is verdachte gestopt. Aangever is vervolgens ook gestopt en nadat beiden uit hun auto zijn gestapt, heeft er een confrontatie tussen aangever en verdachte plaatsgevonden, waarbij aangever een steekverwonding in zijn borstkas en een klaplong heeft opgelopen.
De precieze toedracht van dit letsel en hetgeen er aan vooraf is gegaan, is voor de rechtbank op grond van het dossier lastig vast te stellen nu de lezingen van aangever, verdachte en de getuigen daarover verschillen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat met de verklaringen van de dochter van aangever (destijds 9 jaar) en de vrouw van verdachte behoedzaam moet worden omgegaan. De dochter van aangever is niet officieel verhoord. Zij heeft kort na het incident een (korte) verklaring afgelegd, terwijl zij emotioneel was. De vrouw van verdachte bevond zich in de auto ten tijde van het incident en heeft – zoals zij zelf ook heeft verklaard – niet volledig zicht gehad op wat er gebeurde. Ook met de verklaring van verdachte gaat de rechtbank behoedzaam om, nu zijn schriftelijke verklaring en zijn verklaring ter zitting op onderdelen afwijken van hetgeen hij bij de politie heeft verklaard en verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij zich bepaalde zaken misschien niet zozeer herinnert, maar achteraf heeft beredeneerd.
Wat de rechtbank op grond van de verklaringen van zowel aangever als verdachte kan vaststellen, is dat er op enig moment een fysieke confrontatie is geweest waarbij verdachte een mes in zijn hand had en waarbij aangever – terwijl hij had gezien dat verdachte een mes in zijn hand had – naar verdachte toe is gelopen en hem een duw heeft
gegeven. Na deze confrontatie constateerde aangever de steekverwonding bij zichzelf. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de steekverwonding tijdens deze confrontatie is ontstaan.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op het toebrengen van dit letsel. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte daadwerkelijk het doel had aangever letsel toe te brengen, waardoor geen sprake is van vol opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dat dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Om voorwaardelijk opzet aan te kunnen nemen in deze situatie, is van belang of kan worden vastgesteld dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt. De rechtbank kan dit op grond van de afgelegde verklaringen niet vaststellen, nu verdachte dit ontkent en geen van de betrokkenen heeft verklaard dit te hebben gezien. Uit de aard en ernst van het letsel kan de rechtbank dit evenmin afleiden, nu bijvoorbeeld niet bekend is hoe diep de steekwond was en eveneens onbekend is gebleven met welk mes is gestoken. Ook uit de verklaring van de partner van verdachte, inhoudende dat verdachte bij de 112-melding zou hebben gezegd dat hij had gestoken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt. Ook bij het onbewust toebrengen van een steekverwonding zou gesproken kunnen worden over steken. Verdachte heeft ook verklaard dat hij het zo heeft bedoeld. Tot slot blijkt uit de verklaring van aangever dat verdachte verbaasd leek over wat hij had teweeggebracht.
Onder voornoemde omstandigheden valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat aangever tegen het mes is aangelopen toen verdachte dat (dreigend) voor zich hield en aangever – wetende dat verdachte een mes vasthad – op verdachte afliep en hem een duw gaf.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van het letsel bij aangever bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – had op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel bij aangever door hem met een mes te steken en zal hem dan ook vrijspreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.507,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De overwegingen omtrent het beslag

6.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte. De voorwerpen zijn onder verdachte in beslag genomen. De voorwerpen zijn niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, nu niet is bewezen dat deze zijn gebruikt bij een strafbaar feit en niet is gebleken dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK keukenartikel ( G2604733 , mes, rood, Victorinox)
* 1 STK keukenartikel ( G2604736 , mes, rood, Victorinox);
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. Scheltema Beduin, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. C.T. den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 december 2024.

8.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 18 juni 2023 te Schore , gemeente Kapelle
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonging in
de borstkast en/of een klaplong, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenlichaam te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2023 te Schore , gemeente Kapelle
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het
bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2023 te Schore , gemeente Kapelle
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in het bovenlichaam te steken,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekverwonging in de borstkast
en/of een klaplong ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )