ECLI:NL:RBZWB:2024:8752

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
23/8937
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake herbeoordeling arbeidsongeschiktheid van eiseres door UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiseres, die als verpleegkundige heeft gewerkt, ontving sinds 3 februari 2021 een Ziektewet-uitkering en heeft in het verleden al eerder een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het UWV heeft op 19 januari 2023 geweigerd om per 1 februari 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, en dit besluit werd op 7 juli 2023 in bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 25 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de klachten van eiseres tot de aangenomen beperkingen leiden. Het UWV lijkt de eerdere beoordeling en Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) uit 2019 als uitgangspunt te hebben genomen, zonder de medische situatie van eiseres per 1 februari 2023 opnieuw volledig te beoordelen. De rechtbank oordeelt dat het UWV de gebreken in het bestreden besluit moet herstellen, en geeft het UWV een termijn van twaalf weken om dit te doen. Als het UWV geen gebruik maakt van deze gelegenheid, moet dit binnen twee weken aan de rechtbank worden meegedeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/8937 WIA
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.E. Bol),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

(UWV; kantoor Rotterdam), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 19 januari 2023 (primair besluit) geweigerd om per 1 februari 2023 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 7 juli 2023 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een tweetal verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. Eiseres is werkzaam geweest als verpleegkundige bij [stichting]. Zij was daar in dienst vanaf 1 april 2020 tot 16 februari 2021. Voor dit werk is zij op 3 februari 2021 uitgevallen, waarna zij vanaf die datum (op grond van een no-riskpolis) een Ziektewet-uitkering heeft ontvangen. Vervolgens heeft een WIA-beoordeling plaatsgevonden per 1 februari 2023 (de datum in geding).
In het verleden ontving eiseres al eerder een Ziektewet-uitkering. Die is, per 6 april 2019, beëindigd na een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling. In dat kader is destijds door de verzekeringsarts op 23 februari 2019 een FML opgesteld.
3. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is om met arbeid inkomsten te verwerven.
4. De rechtbank komt aan de hand van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken tot de conclusie dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom de klachten van eiseres tot de aangenomen beperkingen leiden. Het UWV lijkt de beoordeling en FML uit 2019 als vertrekpunt te hebben genomen, waarbij gekeken is of er ten aanzien van de klachten in 2019 verslechtering is opgetreden. Aangezien er volgens het UWV geen sprake is van een verslechtering én de (her)beoordeling uit 2019 volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) in de huidige procedure thans niet opnieuw gedaan wordt, heeft dit tot grotendeels dezelfde FML geleid zoals deze in 2019 is opgesteld.
4.1.
Voor zover de verzekeringsarts b&b daarmee heeft bedoeld dat de beoordeling uit 2019 thans niet ter toetsing voor ligt, klopt dat. Maar dat betekent niet dat in deze procedure volstaan kan worden met een beoordeling of de problematiek op de huidige datum in geding is verslechterd ten opzichte van de situatie in 2019. En hoewel eiseres in de onderhavige procedure grotendeels dezelfde klachten uit als dat zij deed in 2019, dient het UWV de medische situatie van eiseres per 1 februari 2023 (opnieuw) volledig te beoordelen. Het is niet voldoende om te bezien of er verslechtering ten aanzien van de klachten in 2019 is opgetreden. Daarbij kan op voorhand niet worden uitgesloten dat er op basis van dezelfde onderliggende problematiek op de datum in geding meer of andere beperkingen moeten worden aangenomen dan in 2019 is gedaan. Of dat dan – als dat het geval is – betekent dat de beoordeling in 2019 al dan niet onjuist was, zal de rechtbank in het midden laten. Gelet op alle in het dossier aanwezige (medische) informatie, is er in ieder geval aanleiding om te veronderstellen dat eiseres op de datum in geding meer beperkt was dan is opgenomen in de FML van 28 december 2022.
4.2.
Daarnaast blijkt uit de notitie functiebelasting van 17 januari 2023 dat de functie Studentendecaan (Sbc-code 7603080) in eerste instantie niet passend werd geacht voor eiseres, omdat de belastbaarheid zou worden overschreden op het item arbeidspatroon (wisselende werktijden). In beroep heeft de arbeidsdeskundige b&b Jonkman als gevolg van het aanpassen van de maatmanopvang en het maatmaninkomen opnieuw het CBBS geraadpleegd. Dit heeft onder andere geleid tot het alsnog duiden van de functie Studentendecaan. Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom deze functie alsnog geschikt wordt geacht voor eiseres.
5. Zoals hiervoor is overwogen onder 4 is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om de gebreken te herstellen, moet het UWV de medische situatie van eiseres opnieuw beoordelen en aanvullend motiveren waarom de klachten tot de vastgestelde beperkingen leiden en aanvullend motiveren waarom de functie van studentendecaan alsnog geschikt kan worden geacht. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV de gebreken kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verder beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.