ECLI:NL:RBZWB:2024:8751

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/3431 WABOA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van de achtergevel van een woning

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 24/3431 WABOA, waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van de achtergevel van zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen op 15 augustus 2023 een omgevingsvergunning heeft verleend voor deze wijziging. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 12 februari 2024. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 12 december 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college en de vergunninghouder. De rechtbank heeft de verleende omgevingsvergunning beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelde dat de vergunning niet verleend had mogen worden omdat de oppervlakte van de bijgebouwen op het perceel de toegestane limiet overschreed. Het college heeft echter betoogd dat de situatie inmiddels was gewijzigd en dat er minder bijgebouwen aanwezig waren dan eerder vastgesteld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend, omdat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan en de relevante wetgeving. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3431 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I.E.F.M. Delahaije,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen, verweerder.
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[persoon 1] en [persoon 2], uit [plaats] (vergunninghouder),
gemachtigde: mr. P.R. Botman.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het wijzigen van de achtergevel van de woning aan de [adres 1] in [plaats] .
In het besluit van 15 augustus 2023 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de achtergevel van de woning aan de [adres 1] in [plaats] . Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 12 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het college: mr. S.M. van Harssel, mr. J.C. Schouten en [persoon 3] , vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiser is woonachtig aan de [adres 2] en eigenaar van de percelen aan de [adres 3] en [adres 4] in [plaats] . Vergunninghouder woont op het naastgelegen perceel [adres 1] in [plaats] .
1.2.
Bij besluit van 8 december 2022 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het adres [adres 1] in [plaats] . Deze vergunning staat in rechte vast.
1.3.
Op 21 juni 2023 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor de wijziging van de reeds bestaande omgevingsvergunning. Bij nader inzien wil vergunninghouder de achtergevel behouden. Vergunninghouder wil de achtergevel recht houden en niet aanpassen naar een schuine gevel.
1.4.
De commissie voor welstand en monumenten heeft in het welstandsadvies van
11 augustus 2023 gesteld dat het bouwplan voldoet aan de criteria uit de welstandsnota en voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
1.5.
Bij het primaire besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en dit besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordelingskader
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend vóór
1 januari 2024 blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van toepassing.
De aanvraag omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [1]
De verleende omgevingsvergunning
4. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de achtergevel van de woning op het adres [adres 1] in [plaats] . Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen. [2]
Ter plaatse van het perceel waarop het plan wordt gerealiseerd geldt het onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘Woongebied Gilze’ (het bestemmingsplan). Het perceel heeft de bestemming ‘wonen’. Het perceel kent verder enkele bouwaanduidingen en maatvoeringsvereisten.
De aanvraag, een beperkte wijziging ten opzichte van de verleende vergunning, past volgens het college binnen het bestemmingsplan. Zij heeft de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
Heeft het college terecht de omgevingsvergunning verleend?
5.1.
Eiser stelt dat de rechtbank bij de verlening van de vergunning moet kijken naar de situatie ten tijde van de verleende omgevingsvergunning op 15 augustus 2023. Volgens eiser was er toen 199,26 m² aan bijgebouwen. De vergunningaanvraag had betrekking op het vergroten van de woning met 1,5 m². Dit betekent dat er meer dan de toegestane 145,7 m² wordt gebouwd. De vergunning had om die reden niet vergund mogen worden.
Het college heeft op 13 oktober 2023 de oppervlakte van de bijgebouwen gemeten en vastgesteld dat de oppervlakte hiervan 199,26 m² bedraagt. Dit was ook het geval op
15 augustus 2023. Toen vergunninghouder vroeg om de achtergevel te wijzigen, had het college moeten aangeven dat dit niet mogelijk was, omdat het oppervlakte van bijgebouwen al ruimschoots was overschreden. Ook als vergunninghouder zou voldoen aan de vereisten van de eerder verleende omgevingsvergunning, is er sprake van te veel bebouwing op het perceel. Daar komt volgens eiser bij, dat de bebouwing die afgebroken had moeten worden, niet afgebroken was op het moment dat de vergunning werd verleend. Eiser heeft geen bezwaren meer als wordt gezorgd dat vergunninghouder zorgt dat het oppervlakte van het aantal bijgebouwen onder 145,7 m² komt en blijft.
5.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser geen procesbelang meer heeft, nu uit een recent controlerapport blijkt dat er inmiddels minder bijbehorende bebouwing op het perceel aan de [adres 1] in [plaats] staat dan maximaal is toegestaan. Ook de schuur die gesloopt moest worden, is inmiddels verwijderd.
Mocht de rechtbank menen dat eiser nog wel procesbelang heeft, stelt het college het volgende. De wijziging van de gevel leidt tot een toename in oppervlakte van 1,56 m² ten opzichte van de onherroepelijke vergunning van 8 december 2022. Er is uitgegaan van tekeningen die zijn ingediend bij de vergunningaanvraag. Zonder de schuur resteert er volgens het college 143,66 m² aan hoofdgebouw, aan-, uit- en vrijstaande bijgebouwen. Dit betekent dat de maximale oppervlakte van 150 m², zoals bedoeld in artikel 11.2.2, onder b, van het bestemmingsplan niet wordt overschreden.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk. Het toetsingskader voor die omgevingsvergunning staat opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo. Die bepaling bevat een zogenoemd limitatief imperatief stelsel. Dit betekent dat wanneer één van de weigeringsgronden aan de orde is, het college de vergunning moet weigeren (imperatief) en daarnaast mag het college de aanvraag alleen weigeren wanneer één van de daar genoemde weigeringsgronden aan de orde is (limitatief). Dat laatste betekent dat het college de vergunning niet mag weigeren om andere redenen dan die staan genoemd in artikel 2.10 van de Wabo.
5.4.
Naar oordeel van de rechtbank heeft het college terecht een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de achtergevel. Op grond van artikel 11.2.2, onder b, van het bestemmingsplan mag de oppervlakte aan hoofdgebouw, aan-, uit- en vrijstaande bijgebouwen niet meer bedragen dan 70 % van het bouwperceel met een maximum van 150 m². Voor dit bouwperceel betekent dit voorschrift dat de maximale oppervlakte 150 m² bedraagt.
Uit de bij de omgevingsvergunning gevoegde bouwtekening volgt dat de oppervlakte van de op het perceel aanwezige hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen niet meer zal bedragen dan 150 m². De rechtbank berekent dat - volgens de bouwtekening - de oppervlakte van de woning nu (5,61 x 10) + (3,19 x 5,64) = 74,41 m² bedraagt en van de blokhut 5 x 15 = 70 m², samen 144,41 m². Dit betekent dat het college terecht heeft gesteld dat het bouwplan past binnen het geldende bestemmingsplan.
Dat de omgevingsvergunning overigens in strijd is met het bestemmingsplan, is door eiser niet gesteld en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken. Nu het bouwplan voldoet aan het toetsingskader als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo was het college naar oordeel van de rechtbank verplicht de omgevingsvergunning te verlenen.
De rechtbank merkt daarbij op dat als de feitelijke situatie op het perceel van vergunninghouder zodanig is dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan of de verleende omgevingsvergunning, eiser een handhavingsverzoek bij het college kan indienen.
5.5.
De stelling van eiser dat er sprake is van een overschrijding van de maximale oppervlakte van 145,7 m² kan de rechtbank niet volgen, nu dit argument gaat over het maximale oppervlakte aan vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken op grond van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. [3] In deze regeling maakt het hoofdgebouw geen deel uit van het maximale oppervlakte. Bovendien gaat het bij dit criterium over de vraag of de feitelijk aanwezige bebouwing op het perceel van vergunninghouder, die niet is opgenomen in de verleende omgevingsvergunningen, inderdaad vergunningsvrij gebouwd mocht worden. Die vraag kan in deze procedure over de op 15 augustus 2023 verleende omgevingsvergunning niet aan de orde komen.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college terecht een omgevingsvergunning heeft verleend voor het wijzigen van de achtergevel van de woning aan de [adres 1] in [plaats] . Dit betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond zal verklaren en het bestreden besluit in stand blijft.
7. Nu het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Bestemmingsplan ‘Woongebied Gilze’:
Artikel 11.1
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in vrijstaande, halfvrijstaande, aaneengebouwde eengezinshuizen, en gestapelde woningen al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen;
tuinen en erven;
ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur': kamerverhuur;
ter plaatse van de aanduiding 'garage': een garage;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport': een carport;
cultuurhistorisch waardevolle en/of beeldbepalende panden: ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing';
rijksmonument: ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en uitritten.
Artikel 11.2.2
de breedte van een hoofdgebouw bedraagt tenminste 5,5 meter;
de oppervlakte aan hoofdgebouw, aan-, uit- en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 70% van het bouwperceel met een maximum van 150 m2.
de goot- dan wel bouwhoogte van aan-, uit- en vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en 5,5 meter bedragen, met dien verstande dat de absolute hoogte in elk geval moet zijn gelegen binnen een denkbeeldig vlak onder 60º gaande door de goothoogtelijn op de zijdelingse perceelsgrens.

Voetnoten

1.ABRvS 10 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:44.
2.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Wabo.
3.Zie artikel 2, derde lid, onder f, sub 3, van het Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.