ECLI:NL:RBZWB:2024:8747

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
02-139020-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een ontploffing in een woning met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 16 februari 2024 een ontploffing heeft veroorzaakt in een woning te [plaats]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van de woning te duchten was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 december 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die een partiële vrijspraak bepleitte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte een explosief in de woning hebben gegooid, wat leidde tot aanzienlijke schade en gevaar voor de bewoners. De rechtbank kende ook schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de ontploffing schade hadden geleden. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, die door de ontploffing in hun leven zijn getroffen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-139020-24
vonnis van de meervoudige kamer van 17 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg
raadsman mr. J.W. Vedder, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. R. in ’t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing in de woning aan [adres] te [plaats] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht het feit wettig en overtuigend bewezen, maar bepleit een partiële vrijspraak, omdat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten en omstandigheden hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 februari 2024 rond half acht in de ochtend aan [adres] te [plaats] opzettelijk een ontploffing veroorzaakt. [medeverdachte 1] heeft eerst een explosief aangestoken, waarna verdachte een tegel door een ruit in het middelste raam van de woning heeft gegooid. [medeverdachte 1] heeft vervolgens het brandende explosief door het ontstane gat in de ruit gegooid. Nadat het explosief in de woning was gegooid, zijn verdachte en [medeverdachte 1] weggerend. Kort daarna is het explosief in de woning daadwerkelijk ontploft.
Op het moment van de ontploffing lag aangeefster [benadeelde 1] op de eerste verdieping te slapen. Zij werd wakker van een harde knal en glasgerinkel en is naar beneden gegaan, maar was totaal gedesoriënteerd doordat er overal rook was. Aangeefster kreeg de voordeur niet open en heeft haar voet opengehaald aan glas wat op de grond lag. Toen de brandweer ter plaatse was, hebben zij de deur ingetrapt en aangeefster uit de woning bevrijd. De man van aangeefster heeft kort voor de ontploffing de woning verlaten om naar zijn werk te gaan.
Er is forensisch onderzoek aan de woning verricht, waarbij veel schade is geconstateerd.
De ramen aan de voorzijde van de woning waren versplinterd en de glasscherven lagen tot op het trottoir aan de overzijde van de straat. Door de druk van de explosie waren de ramen ontzet. De deur van de woonkamer, trapkast en de deur naar de trap waren beschadigd. Ook zaten er meerdere scheuren in de muren van de woonkamer, het toilet en het tegelwerk in het toilet. Door de gehele woonkamer lag glas en gruis afkomstig van het plafond en de muren. Aan de achterzijde van de woning lag de keukendeur in de achtertuin en waren de raamsluitingen uit de sluitkom gedrukt. De raamuitzethouder was bij beide ramen gebroken. Ook bleek de stenen plavuizen vloer in de woonkamer beschadigd. Een gedeelte van de bovenste laag van de vloer was weggeslagen.
Ten slotte is de voor de woning geparkeerde auto van [medeverdachte 2] is als gevolg van de explosie beschadigd geraakt.
Gevaar voor goederen, levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel?
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, te weten de woning aan [adres] , de inboedel van die woning en een voertuig nabij deze woning. Dit heeft ter zitting ook niet ter discussie gestaan.
Voor het oordeel dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest, moet worden vastgesteld dat dit gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Op de beelden is te zien dat [medeverdachte 1] een dik, langwerpig voorwerp in zijn handen heeft en aansteekt. Het voorwerp is ongeveer even lang als zijn onderarm. Een explosief van een dergelijk formaat kan veel explosief materiaal bevatten. Eveneens volgt uit de beelden, maar ook uit de aard en omvang van de schade, dat sprake is geweest van een enorme ontploffing. De rechtbank concludeert uit deze feiten en omstandigheden dat gebruik is gemaakt van een zeer krachtig explosief. Dat de rechtbank niet kan vaststellen wat voor soort explosief precies is gebruikt, doet aan deze conclusie niet af.
De rechtbank overweegt voorts dat het in de woonkamer van een bewoonde woning gooien van een brandend voorwerp dat even later ontploft, behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken, altijd het risico op brandgevaar met zich brengt. In een woonkamer bevinden zich immers diverse meubelen en verschillende soorten woontextiel die gemak-kelijk vlam kunnen vatten wanneer hier een brandend of ontploffend voorwerp mee in contact of bij in de buurt komt. In het onderhavige geval weegt in dat kader mee dat er glasgordijnen voor het raam hingen die waren gesloten. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een woningbrand levensgevaar en gevaar op zwaar lichamelijk letsel in het leven kan worden geroepen. De rechtbank weegt ook mee dat in de woning rook is ontstaan en dat het brandalarm is afgegaan.
De rechtbank kent ten slotte gewicht toe aan het feit dat de ontploffing plaatsvond op vrijdag om 07:24:20 uur. Het is voorzienbaar dat er mensen op dit tijdstip in een woning aanwezig zijn. Aangeefster [benadeelde 1] lag ook daadwerkelijk op de eerste verdieping te slapen. Daarnaast is het voorzienbaar dat mensen zich op deze dag en op een dergelijk tijdstip op de benedenverdieping van de woning bevinden, om zich bijvoorbeeld klaar te maken om naar hun werk te gaan. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat een van de verdachten zich ervan heeft vergewist dan wel heeft gepoogd zich ervan te vergewissen dat er geen bewoners aanwezig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank maken bovengenoemde feiten en omstandigheden tezamen dat het levensgevaar dan wel het gevaar op zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de [adres] naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was en dus te duchten is geweest. De rechtbank acht het feit dan ook integraal wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 februari 2024 te [plaats] (aan [adres] ) , tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- een explosief aan te steken en
- een (stoep)tegel door de ruit van voornoemde woning te gooien (waardoor een gat in die ruit ontstond) en
- vervolgens dat explosief in de woning door dat gat te gooien terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en de inboedel en inrichting van die woning aan [adres] en een voertuig (te weten een personenauto, Mercedes-Benz B 180, [kenteken] , toebehorend aan [medeverdachte 2] ) en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander,
te weten de bewoners van [adres] te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, behoudens het contactverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij ten aanzien van het onvoorwaardelijke gedeelte kan worden volstaan met de duur van het voorarrest. De verdediging acht een groter voorwaardelijk gedeelte passend gelet op de proceshouding van verdachte, het slachtofferbewustzijn, zijn beperkte rol bij de feiten en de persoon van verdachte. Ten slotte verzoekt de verdediging om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de voorwaarden te verbinden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing door een explosief in een rijtjeswoning te gooien. Op het moment van de ontploffing lag een van de bewoners, slachtoffer [benadeelde 1] , boven te slapen. Het was op dat moment rond half 8 acht in de ochtend, een tijdstip waarop veel mensen thuis zijn en zich aan het klaarmaken zijn om de dag te beginnen.
De woning is als gevolg van de ontploffing dusdanig beschadigd dat de bewoners hier niet meer konden verblijven. Tot op heden is de woning nog niet volledig hersteld en wonen de bewoners bij familieleden en kennissen. De bewoners hebben door het handelen van de verdachte te kampen met een ongevraagde renovatie van hun woning. Daarnaast is door de rondvliegende glasscherven de auto van [medeverdachte 2] beschadigd geraakt.
De medeverdachte had een conflict met de bewoner aan de [adres] en heeft samen met verdachte het plan gemaakt om een explosief bij die bewoner naar binnen te gooien. Verdachte heeft zich laten ophitsen en meeslepen in het conflict. Eigenrichting is te allen tijde kwalijk. De bewoners zijn hierdoor onbedoeld en ongewild onderdeel geworden van een conflict waar zij niets mee te maken hebben.
Het feit heeft een grote impact op de bewoners gehad en heeft hun leven compleet op zijn kop heeft gezet. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde 1] blijkt dat zij last heeft van slapeloze nachten, herbelevingen, angst en paniek. Zij ontvangt hulp voor de traumaverwerking vanuit de GGZ. De man van [benadeelde 1] , de heer [benadeelde 2] , was niet aanwezig, maar ook op hem heeft het feit een grote impact gehad. Hij was slechts kort voor de ontploffing van huis vertrokken. [benadeelde 2] heeft door het feit last van slaapproblemen, angst en paniek. Sinds de ontploffing heeft hij niet meer kunnen werken.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 11 juli 2024 blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 15 november 2024. Als gevolg van de detentie is er instabiliteit ontstaan op het gebied van werk, inkomen en huisvesting. Wel is verdachte ondernemend en assertief, waardoor de reclassering hem in staat acht zelfstandig opnieuw stabiliteit te creëren. Ondanks dat verdachte zijn eigen gedrag stom zegt te vinden, vindt hij wraak nemen een passende manier om iemand de les te leren, hetgeen duidt op een pro-criminele houding. Gelet op deze houding van verdachte in combinatie met zijn sociaal netwerk, zijn psychosociaal functioneren en alcoholgebruik schat de reclassering het recidiverisico in als gemiddeld. Om het recidiverisico te beheersen, adviseert de reclassering bij een veroordeling bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie voor cognitieve vaardigheden, een locatieverbod en het meewerken aan middelencontrole.
De straf
Het bewezen verklaarde feit is zodanig ernstig dat daarop niet anders kan worden
gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur. Bij het bepalen van die duur heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank weegt de proceshouding van verdachte in enigszins strafverminderende zin mee in de strafmaat. De verdachte heeft ter zitting meermaals spijt betuigd en oprechte excuses aangeboden aan het slachtoffer
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend. De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank acht het van groot dat belang dat verdachte na zijn detentie de behandeling en begeleiding krijgt die hij volgens de reclassering nodig heeft. Om dat te bewerkstelligen, zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel. De duur van dat strafdeel bepaalt de rechtbank op zes maanden, zodat verdachte een stevige stok achter de deur heeft.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen reden om de straf te matigen omdat verdachte een beperktere rol ten opzichte van de medeverdachte zou hebben gehad. De verdachte en de medeverdachte hebben immers samen het plan opgevat een explosief in de woning te gooien, zijn samen bij de woning aangekomen en hebben tezamen de ontploffing veroorzaakt. De rollen van de verdachten waren hierbij inwisselbaar en niet onderling ondergeschikt aan elkaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 7.664,81 bestaande uit materiële en immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert € 2.664,81 aan materiële schade. De rechtbank acht dit bedrag gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 129,86, met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 16 februari 2024, voor de reiskosten. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag voldoende is onderbouwd. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering voor zover die ziet op de hypotheek- en vaste lasten niet ontvankelijk. De hypotheeklasten, het ketelonderhoud, de kosten voor de Ziggo en de waterschapsbelasting zijn immers geen schadeposten die als gevolg van het feit zijn ontstaan De kosten voor energie en water betreffen voorschotbedragen en de variabele kosten krijgt de benadeelde terug, omdat er in die periode geen water en elektra gebruikt is.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert € 5.000,00 aan immateriële schade. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, kortgezegd, het veroorzaken van een ontploffing. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending door verdachte meebrengt dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat zij enorm veel last heeft van slaapproblemen en herbelevingen. Zij dwing zichzelf continu de veiligheid te analyseren. Door het slaaptekort heeft zij een verminderd concentratievermogen. Zij kampt met gevoelens van angst en paniek, waarbij sprake is van kortademigheid en een verhoogde hartslag. Om de traumatische ervaring te verwerken krijgt benadeelde hulp van de GGZ. Daarnaast verblijft benadeelde maandenlang al niet meer in haar woning. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een causaal verband tussen de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en de gestelde immateriële schade. Gelet op de ernst en de gevolgen van het feit zal de rechtbank het immateriële deel van de vordering integraal toewijzen met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 16 februari 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 16 februari 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald en andersom.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 10.248,08 bestaande uit materiële en immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert € 5.248,08 aan materiële schade. De rechtbank acht dit bedrag gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 129,86, met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 16 februari 2024, voor de reiskosten. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag voldoende is onderbouwd. Deze schade staat dan ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering voor zover die ziet op de hypotheek- en vaste lasten niet ontvankelijk. De hypotheeklasten, het ketelonderhoud, de kosten voor de Ziggo en de waterschapsbelasting zijn immers geen schadeposten die als gevolg van het feit zijn ontstaan. De kosten voor energie en water betreffen voorschotbedragen en de variabele kosten krijgt de benadeelde terug omdat in die periode geen water en elektra gebruikt is.
Ook ten aanzien van het inkomensverlies acht de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk. Deze schadepost is door de verdediging gemotiveerd betwist en vereist nader onderzoek. Niet is vast te stellen of het inkomensverlies enkel en alleen voortkomt uit het onderhavige feit. Het verrichten van dit nadere onderzoek levert een onevenredige belasting van het strafproces op.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert € 5.000,00 aan immateriële schade. De verdediging heeft de hoogte van de immateriële schade betwist.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan, kortgezegd, het veroorzaken van een ontploffing. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending door verdachte meebrengt dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat hij enorm veel last heeft van slaapproblemen. Hij kampt met gevoelens van angst. Om het feit te verwerken krijgt benadeelde EMDR-therapie vanuit Amarant en gebruikt hij medicatie. Daarnaast verblijft benadeelde maandenlang al niet meer in zijn woning. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een causaal verband tussen de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en de gestelde immateriële schade. Gelet op de ernst en de gevolgen van het feit zal de rechtbank het immateriële deel van de vordering integraal toewijzen met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf 16 februari 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 16 februari 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald en andersom.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen meldt na het ingaan van de proeftijd bij de Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34, 4819 EW in Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
*dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden (CoVa) of andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
*dat verdachte zich niet bevindt in de [straat] in [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan een controle van het gebruik van alcohol en drugs om zicht te krijgen op het middelengebruik van verdachte en dit te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden)en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
van rechtswege gelden voorts als voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 800 EUR (Omschrijving: PL2000-ZB3R024009_815108);
Benadeelde partij [benadeelde 1]
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 5.129,86, waarvan € 129,81 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , € 5.129,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 5.129,86, waarvan € 129,81 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
-
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] , € 5.129,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 februari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. van Beelen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 december 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 16 februari 2024 te [plaats] (aan [adres] ),
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- een explosief aan te steken en/of
- een (stoep)tegel, althans een hard voorwerp door de ruit van
voornoemde woning te gooien (waardoor een gat in die ruit ontstond)
en/of
- (vervolgens) dat explosief in de woning (door dat gat) te gooien
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/of
de inboedel/inrichting van die woning aan [adres] en/of
een of meer omliggende woning(en) en/of de inboedel/inrichting van
die omliggende woning(en) en/of een of meerdere voertuigen (te weten
in ieder geval een personenauto, Mercedes-Benz B 180, [kenteken]
[kenteken] , geheel of gedeeltelijk toebehorend aan [medeverdachte 2] ) en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander,
te weten de bewoners van [adres] en/of bewoner(s) van
omliggende woning(en) te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek
van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )