ECLI:NL:RBZWB:2024:8746

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/02/424834 FA RK 24-3356
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in de zaak van een man en vrouw betreffende voorlopige zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024, is een tussenbeschikking gegeven in het kader van een rekestprocedure betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie tussen een man en een vrouw, die eerder gehuwd zijn geweest. De rechtbank heeft de verzoeken van partijen behandeld binnen het 'Project Wijkrechtspraak familiezaken', een pilot gericht op het duurzaam oplossen van familierechtelijke geschillen. De man verzoekt om wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen de helft van de tijd bij hem verblijven, terwijl de vrouw zich verzet tegen deze wijziging en een onderhoudsbijdrage van €400 per maand voor de kinderen verzoekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet meer in het belang van de kinderen is, gezien de communicatieproblemen tussen de ouders en de wens van de kinderen om langer bij de man te verblijven. De rechtbank heeft besloten om de zorgregeling voorlopig te wijzigen, zodat de kinderen vanaf 6 januari 2025 eenmaal in de veertien dagen van donderdag na school tot woensdag voor school bij de man verblijven. Tevens is er een verwijzing naar een (jeugd)hulpverleningstraject om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de belangen van de kinderen te waarborgen. De beslissing over de kinderalimentatie is aangehouden, omdat de man momenteel geen financiële draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft partijen verzocht om hun financiële situatie te rapporteren voor de voortzetting van de behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Tilburg West
Zaaknummer: C/02/424834 FA RK 24-3356
datum uitspraak: 12 december 2024
beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.F.J. Martens,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Huseinovic.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 17 juli 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 23 oktober 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brieven van mr. Martens van 29 juli 2024, met bijlage, 25 november 2024, met bijlagen, en 26 november 2024, met bijlage;
- het verslag van het multidisciplinair overleg (MDO) van 31 oktober 2024;
- de beschikking van deze rechtbank van 25 november 2018 betreffende echtscheiding.
1.2. De verzoeken van partijen zijn behandeld binnen het “Project Wijkrechtspraak familiezaken”. Dit is een pilot van de rechtbank Zeeland-West-Brabant waarbij wordt samengewerkt met onder meer de gemeente Tilburg, de advocatuur, maatschappelijk werk, Gecertificeerde Instelling, welzijnswerk en jongerenwerk, het Zorg- en Veiligheidshuis, de Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis en de GGZ. Het project betreft alleen bewoners uit [woonplaats] . Het doel van het project is partijen zo doelmatig en efficiënt als mogelijk te helpen bij het duurzaam oplossen van familierechtelijke geschillen en het voorkomen van verdere escalaties in samenwerking met de betrokken instanties.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 26 november 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- partijen, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad;
- een medewerker van [jeugdhulp] ;
- een tolk voor de vrouw in de Spaanse taal ( [tolkennummer] );
- drie medewerkers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan wie bijzondere toestemming is verleend de behandeling als toehoorders bij te wonen.
1.4. Na te noemen minderjarigen zijn gelet op hun leeftijd in staat gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.Zij hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en op 18 november 2024 een gesprek gehad met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum 1] 2008 tot [datum 2] 2020;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2013 (hierna: [minderjarige 1] );
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016 (hierna: [minderjarige 2] );
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw;
- er is geen rechterlijke uitspraak op grond waarvan de man een bijdrage ten behoeve van de kinderen aan de vrouw moet voldoen;
- partijen bezitten beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Ingevolge voormelde beschikking verblijven de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man:
  • in de even weken van donderdagmiddag na school/opvang tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de kinderen niet bij de man blijven overnachten zolang hij geen aparte slaapkamer voor de kinderen heeft;
  • in de oneven weken van vrijdag na school/opvang tot vrijdagavond 19.00 uur/19.30 uur;
  • gedurende een deel van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen, met dien verstande dat de kinderen in ieder geval in de zomervakantie gedurende drie aaneengesloten weken tijdens de bouwvakvakantie bij de man zijn.
Inmiddels geven partijen uitvoering aan een reguliere regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) waarbij de kinderen de ene week van donderdag na school tot maandag naar school bij de man verblijven en de andere week van donderdag na school tot vrijdag naar school.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt de regeling inzake de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat de kinderen de helft van de tijd bij de man en de vrouw zijn waarbij op zondag om 19.00 uur wordt gewisseld, althans een regeling uit te spreken zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2.
De vrouw verweert zich en verzoekt zelfstandig vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ter hoogte van € 400,= per maand, met ingang van de datum van haar verweerschrift, tevens houdend zelfstandig verzoek.

4.De beoordeling

Het voortraject
4.1.
In het kader van het Project Wijkrechtspraak Familiezaken hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gesprek tussen [jeugdhulp] en beide partijen individueel, een gesprek met de kinderen en een MDO plaatsgevonden op 31 oktober 2024, waarbij advocaten van ouders, een medewerker van [jeugdhulp] en nog enkele anders medewerkers van hulpverlenende instanties aanwezig waren. Tijdens deze gesprekken zijn de problemen waar ouders tegenaan lopen in kaart gebracht en is besproken welke (hulpverlenings-)trajecten zouden kunnen worden ingezet voor ouders en hun kinderen.
4.2.
Uit het verslag van het MDO volgt dat de bij dit gesprek aanwezige medewerkers van [jeugdhulp] , [jeugdorganisatie] en De Gezinsmanager adviseren hulpverlening in te zetten via het Uniform Hulp Aanbod (UHA). De kinderen weten dat hun ouders het niet eens zijn over bepaalde onderwerpen, waaronder de financiën. Dat vraagt zorg. Er wordt gedacht aan een loyaliteitsconflict bij de kinderen. Het is nodig dat educatie voor ouders wordt ingezet zodat zij inzien wat dit bij de kinderen doet en een kindbehartiger om de kinderen te steunen. Verder is gebleken dat een deel van het geschil tussen ouders zit in de financiën. Het zou goed zijn als in het hulpverleningstraject meegekeken wordt met de financiële situatie van de man. Ook zou het goed zijn als er duidelijkheid komt over de kinderalimentatie.
Standpunten
4.3.
De man legt aan zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling ten grondslag dat hij zijn leven sinds enige tijd weer goed op orde heeft, hij heeft geen schulden meer, heeft behoorlijke woonruimte en een nieuwe partner, daar past ook de behoefte bij om meer voor de kinderen te kunnen zorgen. Een week-om-week-regeling zou zorgen voor meer rust bij de kinderen. Zij hebben zelf ook aangegeven dat zij graag meer bij de man zouden willen zijn. Verder heeft de man geconstateerd dat de verzorging en opvoeding door de vrouw ook niet altijd optimaal is. Ook school heeft dat waargenomen (productie 7 van de man: verslag van de school van de kinderen). Het is in het belang van de kinderen dat zij de helft van de tijd bij de man verblijven. Op de mondelinge behandeling heeft de man verder aangegeven dat een co-ouderschapsregeling voor hem ook voor meer rust zou zorgen op werk en financieel vlak. Hij kan dan namelijk waarschijnlijk meer inkomen genereren. Verder heeft hij aangegeven dat de communicatie tussen hem en de vrouw niet (goed) verloopt. Dat vindt hij vervelend. Hij staat ervoor open hieraan te werken in een hulpverleningstraject.
4.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de zorgregeling moet worden gewijzigd. Dat de man schulden zou hebben afgelost, is volgens de vrouw geen geldige reden voor de verzochte wijziging. Verder heeft de vrouw zich altijd ingezet voor het welzijn van de kinderen en zorgt ervoor dat zij in een veilige, stabiele en liefdevolle omgeving zich kunnen ontwikkelen. Er is één voorval geweest op school, maar dat heeft de vrouw op een goede en snelle manier opgelost. Dit is geen reden om te twijfelen aan de zorgcapaciteiten van de vrouw. Daarnaast voert de vrouw aan dat de man zich niet altijd aan de afspraken van de huidige zorgregeling houdt. Hij komt vaak te laat of zegt op het laatste moment af. Dit zorgt voor veel onzekerheid en onrust bij zowel de vrouw als de kinderen. Het is niet passend de zorgregeling uit te breiden als de man de bestaande zorgregeling niet altijd nakomt. Ook bespreekt de man volwassen zaken met de kinderen. Zo vertelt hij hen bijvoorbeeld dat hij bij co-ouderschap recht zou hebben op de helft van de zorgtoeslagen. Dit soort gesprekken zijn niet geschikt voor de kinderen. Tot slot merkt de vrouw op dat de communicatie tussen partijen ernstig is verstoord, terwijl co-ouderschap een goede communicatie vereist. Een co-ouderschapsregeling is niet haalbaar en kan zelfs schadelijk zijn voor de kinderen. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verder aangegeven dat zij vindt dat de huidige zorgregeling goed verloopt. Hier hoeft niets aan te worden gewijzigd. Zij heeft ook niet vernomen van de kinderen dat zij die wens hebben. De vrouw vindt het lastig om met de man te communiceren, maar staat er wel voor open om aan de oudercommunicatie te werken in een hulpverleningstraject.
4.5.
De medewerker van de Raad heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat een regeling wenselijk is waarbij er minimale communicatie nodig is tussen partijen. Als er een co-ouderschapsregeling wordt uitgevoerd moet er wel een bepaalde vorm van communicatie zijn. Het is een zorg dat de communicatie tussen partijen nu via de kinderen loopt. De kinderen zijn loyaal naar beide ouders en lijken bepaalde zaken nu voor ouders te willen oplossen. Hier dient hulpverlening voor te worden ingezet.
4.6.
De medewerker van [jeugdhulp] heeft op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat in een hulpverleningstraject aandacht moet zijn voor onbelast contact tussen de kinderen en beide ouders. Zij dienen niet te worden belast met volwassen zaken, zoals de financiën van partijen. Voor de man zou het goed zijn als ook op financieel vlak hulpverlening wordt ingezet. Tot slot is hulpverlening voor partijen nodig om hun oudercommunicatie te verbeteren.
Hulpverleningstraject via het UHA
4.7.
Gelet op het voorgaande en het verhandelde op de mondelinge behandeling is gebleken dat het partijen niet lukt om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren in het belang van de kinderen. Dit leidt ertoe dat de kinderen tussen ouders in komen te staan en belast worden met volwassen zaken. De kinderen (met name [minderjarige 1] ) hebben in het gesprek met de rechter ook wel duidelijk kunnen maken dat zij daar last van ondervinden. De rechtbank vindt het, net als de Raad, [jeugdhulp] en de andere bij het MDO aanwezige medewerkers vanuit hulpverleningsinstanties, daarom nodig dat voor partijen en hun minderjarige kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 5 december 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.8.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.9.
Gebleken is dat partijen daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met partijen besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
- er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie).
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.10.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.11.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot de kinderen.
4.12.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.13.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.14.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vraag:
- Welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
4.15.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.16.
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.17.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.18.
Omdat partijen en hun kinderen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet definitief op het verzoek met betrekking tot wijziging van de zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige zorgregeling
4.19.
Zoals op de mondelinge behandeling besproken ziet de rechtbank aanleiding voorlopig de zorgregeling te wijzigen. Gebleken is namelijk dat de huidige zorgregeling niet meer in het belang is van de kinderen. Zij lopen tegen moeilijkheden aan door het gebrek aan communicatie tussen partijen. Ook hebben de kinderen allebei verteld langer bij de man te willen verblijven, het liefst de helft van de tijd. [minderjarige 1] heeft ook gezegd dat er dan minder gewisseld hoeft te worden tussen zijn ouders. Hij heeft er ook last van dat zijn ouders niet met elkaar overleggen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij langer aaneengesloten bij de man verblijven waarbij minder vaak gewisseld wordt tussen partijen. De rechtbank zal daarom de volgende voorlopige regeling vaststellen. De kinderen verblijven eenmaal in de veertien dagen bij de man van donderdag na school tot woensdag voor school. Als één van de wisseldagen geen schooldag is dan vindt het wisselmoment plaats om 10.00 uur. De donderdag dat de kinderen bij de vrouw zijn, zal de man voorlopig beschikbaar zijn voor de opvang van de kinderen in verband met het werkrooster van de vrouw (waardoor zij nu tot 21.00 uur werkt op donderdagen). De vrouw zal er alles aan doen om haar donderdag in de loop van de komende maanden zodanig te (re)organiseren dat de opvang door de man op de donderdagen dat de kinderen bij haar zijn niet meer nodig is. Voorgaande regeling zal ingaan na aankomende kerstvakantie, oftewel op 6 januari 2025. Verder hebben partijen op de mondelinge behandeling afgesproken dat de vrouw voldoende en passende kleding zal meegeven voor de kinderen voor hun verblijf bij de man. Het zou fijn zijn als deze kledingwissel tussen partijen plaatsvindt, zodat de kinderen dit niet hoeven mee te nemen naar school. Zolang dat echter tot problemen leidt mogen de kledingstukken, als dat voor de kinderen ook haalbaar is, mee worden gegeven aan de kinderen.
4.20.
Hoewel er geen verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van (één van) de kinderen voorligt, is dit wel op de mondelinge behandeling besproken. Ook de kinderen hebben hierover gesproken in het kindgesprek. Zij zouden het goed vinden dat één van hen bij de man wordt ingeschreven, zodat het “financieel eerlijker verdeeld is voor hun ouders”. De rechtbank merkt hierover op dat voor wijziging van het hoofdverblijf van één van de kinderen bij de man tenminste nodig is dat partijen volwaardig overleg kunnen voeren over de (financiële) gevolgen die aan een dergelijke verandering verbonden zijn. Dat is op dit moment nog niet mogelijk. En dat levert het ernstige risico op dat er financiële ongelijkheid gaat ontstaan tussen de kinderen. Het beheer over de kindergelden dient derhalve vooralsnog bij één ouder belegd te blijven.
4.21.
Op de mondelinge behandeling is besproken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] via een brief zullen worden geïnformeerd over de uitkomst van de mondelinge behandeling. De kinderrechter vindt het ook belangrijk dat zij zelf de beslissing te horen krijgen, maar ook dat de overige betrokkenen weten wat de kinderrechter hierover aan hen terugkoppelt. Hierna zal de kinderrechter zich daarom tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] richten. Deze tekst zal worden overgenomen in een brief, die naar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gestuurd aangezien zij geen afschrift van de beschikking zullen ontvangen.
“Beste [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
Het was heel fijn dat jullie naar de rechtbank zijn gekomen om met de kinderrechter te praten. Na jullie gesprek heeft de kinderrechter met jullie ouders gesproken. Met hen is afgesproken dat zij hulp gaan krijgen bij het verbeteren van hoe zij met elkaar overleggen. Zij willen allebei beter gaan communiceren over zaken die over jullie gaan. Daarvoor zal hulpverlening worden ingeschakeld. Die hulpverlening zal jullie waarschijnlijk ook vragen om mee te kijken wat belangrijk is voor jullie.
Daarnaast is het ook duidelijk geworden dat het fijn voor jullie zou zijn als er minder momenten zijn waarop jullie tussen papa en mama moeten wisselen. Daarom zullen jullie vanaf 6 januari 2025, na de kerstvakantie, iets langer dan nu het geval is, aaneengesloten bij jullie vader zijn. Namelijk één keer in de twee weken van donderdag na school tot woensdag voor school. Daarna verblijven jullie van woensdag uit school tot de week daarna donderdag naar school bij jullie moeder. Dit zal voorlopig zo worden uitgevoerd, zodat jullie en jullie ouders kunnen ervaren of dat fijner is.
Jullie hebben in het gesprek met de kinderrechter ook gesproken over de inschrijving van één van jullie op het adres van jullie vader. Het is nu te ingewikkeld om dat te regelen en dat is ook niet iets waar jullie je zorgen over hoeven te maken.
De kinderrechter dankt jullie voor jullie inbreng. Die was echt nuttig. .”
Kinderalimentatie
4.22.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de kinderen behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.23.
De man voert gemotiveerd verweer.
4.24.
Bij de beoordeling van dit verzoek hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
4.25.
Uit de door de man overgelegde financiële stukken (productie 8 tot en met 11) blijkt dat de man op dit moment een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. Gelet daarop heeft hij op dit moment geen draagkracht om enige bijdrage aan de vrouw te voldoen ten behoeve van de kinderen. De rechtbank zal daarom nu geen door de man te betalen kinderbijdrage vaststellen. Op de mondelinge behandeling heeft de man wel aangegeven dat hij bezig is met het opbouwen van zijn werkzaamheden en hij hoopt binnenkort meer inkomen te genereren. Mogelijk heeft de man in de nabije toekomst wel financiële draagkracht om een bijdrage te voldoen. Daarom zal de rechtbank de beslissing op dit verzoek aanhouden. Het staat partijen vrij om in het kader van het hulpverleningstraject hier afspraken over te maken. Mocht dat niet lukken, verzoekt de rechtbank partijen voorafgaand aan voortzetting van de behandeling van deze zaak de rechtbank te informeren over hun financiële situatie en hun standpunten wat betreft de kinderalimentatie.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijzigt voormelde beschikking van 25 november 2018 als volgt:
5.1.1.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2013;
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2016,
in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van 6 januari 2025
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken van donderdag na school tot woensdag voor school, één en ander met inachtneming van hetgeen overwogen in rechtsoverweging 4.19;
5.2.
verwijst partijen en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal ouders en kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.3.
verzoekt het loket om uiterlijk op
17 juni 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.4.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.5.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.6.
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.14 vermelde vraag en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.7.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.8.
verzoekt de advocaten van partijen om de rechtbank voor de voortgezette behandeling van deze zaak te informeren over de financiële situatie van partijen en hun standpunten met betrekking tot de kinderalimentatie;
5.9.
houdt aan de beslissing op de verzoeken met betrekking tot de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.