ECLI:NL:RBZWB:2024:8729

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
23/10017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake adresonderzoek en persoonsgegevens

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerdere beslissing niet-ontvankelijk werd verklaard. De beslissing op bezwaar vond plaats op 21 augustus 2023, en het beroep werd behandeld op 28 november 2024. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.P.W.H. Cremers, betwistte de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar, dat betrekking had op een brief van het college van 24 maart 2023. Eiseres stelde dat het college ten onrechte had geoordeeld dat haar bezwaarschrift niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het college het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eiseres voldoende informatie had verstrekt om het besluit te traceren. De rechtbank concludeerde dat de brief van 24 maart 2023 een besluit was in de zin van de Awb, en dat eiseres recht had op een nieuwe beslissing op haar bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. D.P.W.H. Cremers),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college).

Inleiding

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 21 augustus 2023, waarin het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard (het bestreden besluit).
Het beroep is op 28 november 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres was haar gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.J. van den Biggelaar.

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

Eiseres woonde aan de [adres].
Het college heeft bij brief van 20 januari 2023 aan eiseres medegedeeld dat zij in de Basisregistratie personen (BRP) stond ingeschreven op dat adres, maar dat het college heeft vernomen dat eiseres niet langer op dat adres woonde. Het college heeft ook medegedeeld voornemens te zijn om over te gaan tot opname in de BRP van gegevens over het vertrek van eiseres naar een onbekend land.
Bij brief van 9 maart 2023 – ontvangen door het college op 10 maart 2023 – heeft eiseres het college verzocht om het adresonderzoek en daarmee samenhangende documenten te verstrekken die aan dat voornemen ten grondslag lagen.
Het college heeft het adresonderzoek bij brief van 24 maart 2023 aan eiseres toegezonden.
Op 19 april 2023 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend bij het college.
Bij bestreden besluit heeft het college dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat in het bezwaarschrift geen omschrijving van het besluit is opgenomen waartegen het bezwaar is gericht. [1] Ten overvloede heeft het college daaraan toegevoegd dat de brief van 20 maart 2023 niet aangemerkt kan worden als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft daar op 3 oktober 2024 beroep tegen ingesteld.

2. Wat is de omvang van het geding?

Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor een beslissing op bezwaar waarin het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet daarop kan de rechtbank uitsluitend beoordelen of het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De inhoudelijke gronden die eiseres in haar beroepschrift heeft aangevoerd over het niet verstrekken van alle door haar gevraagde informatie, vallen buiten de omvang van dit geding.

3. Welke gronden heeft eiseres aangevoerd?

3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 24 maart 2023. De gemeente is die brief kwijtgeraakt.
3.2
Eiseres heeft daaraan toegevoegd dat de brief van het college van 24 maart 2023 een besluit is. In de brief van 9 maart 2023 heeft eiseres dat ook als zodanig aangegeven. Er is niet uitsluitend sprake van feitelijk handelen van de gemeente. Door middel van de brief van 24 maart 2023 heeft het college voldaan aan een juridische bestuursrechtelijke verplichting. Indien het college van mening is dat zij een dossier niet of slechts gedeeltelijk hoeft te verstrekken, dient zij dit gemotiveerd neer te leggen in een besluit. De wettelijke grondslag voor dat besluit volgt volgens eiseres uit de motiveringsplicht uit de Awb, de Circulaire adresonderzoek BRP en vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over adresonderzoeken. Uit die rechtspraak blijkt dat bij dergelijke adresonderzoeken een inbreuk wordt gemaakt op rechten uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bezwaarschrift van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, vanwege het niet geven van een omschrijving van ‘het besluit’ [2] waartegen het bezwaar is gericht. Uit de Awb volgt geen verplichting om een afschrift van het besluit over te leggen bij het indienen van het bezwaarschrift. [3] Het bestuursorgaan waarbij het bezwaarschrift wordt ingediend, moet immers reeds beschikken over een exemplaar van het besluit dat van het orgaan zelf afkomstig is. Dat het college niet over een exemplaar van het besluit beschikte omdat zij heeft verzuimd om het in haar systeem te registreren, kan niet aan eiseres worden verweten. In het bezwaarschrift behoort wel een zodanige aanduiding van het bestreden besluit te worden gegeven, dat het bestuursorgaan dit goed kan traceren; vermelding van datum en kenmerk is daarvoor in het algemeen voldoende. [4] De rechtbank is van oordeel dat uit het bezwaarschrift blijkt dat eiseres een voldoende omschrijving heeft gegeven van het besluit waartegen het bezwaar zich richt. In het bezwaarschrift is de juiste datum (24 maart 2023) en het kenmerk (TB/DIT/BR/43939) van het besluit waartegen het zich richt genoemd. De rechtbank heeft dit vast kunnen stellen omdat eiseres in beroep een kopie van dit besluit heeft overgelegd met van die datum en met dat kenmerk.
4.2
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat eiseres heeft verzocht om inzage in haar persoonsgegevens, en dus een verzoek heeft gedaan op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming [5] (AVG). Een beslissing op zo’n verzoek is op basis van artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG) een besluit in de zin van de Awb. Dit betekent dat de brief van het college van 24 maart 2023 een Awb-besluit is, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De ‘ten overvloede’-redenering die het college in het bestreden besluit heeft benoemd, op basis waarvan hij het bezwaar ook niet-ontvankelijk zou kunnen verklaren, kan daarom (ook) geen stand houden. De rechtbank merkt hierbij op - wellicht ten overvloede - dat de wetsbepalingen van AVG en UAVG rechtsregels van openbare orde zijn die de bestuursrechter ambtshalve moet toetsen.
5. Wat is de conclusie?
5.1
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.2
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
5.3
De rechtbank zal het college ook veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,‑ en wegingsfactor 1).

De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 20 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 6:5, eerste lid, onder c, van de Awb in samenhang met artikel 6:6, onder a, van de Awb.
2.Of dat ook een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt hierna beoordeeld.
3.Artikel 6:5, tweede lid, van de Awb geldt alleen voor het indienen van een beroepschrift.
4.
5.Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.