In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2024, betreft het een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de vrouw aanspraak maakt op een vergoedingsrecht op basis van artikel 1:95 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw stelt dat zij goederen heeft aangeschaft tijdens het huwelijk met haar privévermogen, en dat de spaarrekening van waaruit deze aankopen zijn gedaan, uitsluitend is gevoed met privévermogen. De rechtbank heeft eerder op 3 september 2024 de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen, waaronder de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
De vrouw heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder bankafschriften, om haar stelling te onderbouwen. Echter, de rechtbank oordeelt dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de spaarrekening uitsluitend met privévermogen is gevoed. De overgelegde stukken bieden geen inzicht in de mutaties op de spaarrekening voorafgaand aan de overboeking van het privévermogen. De rechtbank concludeert dat de vrouw niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en wijst haar verzoek tot vergoedingsrecht af. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Bollen, in aanwezigheid van griffier mr. Reijerse.