ECLI:NL:RBZWB:2024:8721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
C/02/414042 FA RK 23-4386
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking na bewijsopdracht in echtscheidingsprocedure met betrekking tot vergoedingsrecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2024, betreft het een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de vrouw aanspraak maakt op een vergoedingsrecht op basis van artikel 1:95 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw stelt dat zij goederen heeft aangeschaft tijdens het huwelijk met haar privévermogen, en dat de spaarrekening van waaruit deze aankopen zijn gedaan, uitsluitend is gevoed met privévermogen. De rechtbank heeft eerder op 3 september 2024 de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen, waaronder de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

De vrouw heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder bankafschriften, om haar stelling te onderbouwen. Echter, de rechtbank oordeelt dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de spaarrekening uitsluitend met privévermogen is gevoed. De overgelegde stukken bieden geen inzicht in de mutaties op de spaarrekening voorafgaand aan de overboeking van het privévermogen. De rechtbank concludeert dat de vrouw niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en wijst haar verzoek tot vergoedingsrecht af. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Bollen, in aanwezigheid van griffier mr. Reijerse.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/414042 FA RK 23-4386 (echtscheiding) en C/02/418395 FA RK 24-355 (verdeling)
datum uitspraak: 26 november 2024
nadere beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Czarnota,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P. Doorakkers.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 3 september 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van mr. Doorakkers van 30 september 2024, met bijlagen;
- de brief van mr. Czarnota van 1 november 2024.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Bij voornoemde beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is als volgt beslist wat betreft de verzochte nevenvoorzieningen:
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is vastgesteld op de wijze zoals neergelegd in rechtsoverweging 4.11. van voornoemde beschikking;
  • de man is veroordeeld om binnen twee weken na afgifte van die beschikking de vrouw in het bezit te stellen van de (inboedel)zaken die zich onder hem bevinden en aan haar zijn toegedeeld;
  • het meer of anders verzochte wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is afgewezen;
  • bepaald is dat de vrouw binnen twee weken na die beschikking de Rituals-doos moet afgeven aan de man, bij gebreke waarvan zij wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 191,80 aan de man;
  • het verzoek van de vrouw tot afgifte van de in haar verweerschrift onder 2.11 genoemde zaken is afgewezen;
  • bepaald is dat de man vanaf de dag dat voornoemde beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurder zal zijn van de echtelijke woning;
  • de vrouw is veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 106,24 in verband met de afvalstoffenheffing over het jaar 2023;
  • al hetgeen de man meer of anders heeft verzocht is afgewezen;
  • de verzoeken van de vrouw tot veroordeling van de man tot betaling van € 20.430,14 en van € 11.056,= zijn afgewezen;
  • de vrouw is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de omvang (het bedrag) van het door haar gestelde vergoedingsrecht als bedoeld in rechtsoverweging 4.15. van voornoemde beschikking en zij is toegelaten bewijs te leveren van haar stellingen dat:
o het saldo op haar spaarrekening met rekeningnummer eindigend op [nummerreeks 1] uitsluitend is gevoed met privévermogen en;
o dat zij met dit privévermogen de aanschaf van de tijdens het huwelijk verkregen witte kast van Ikea, twee schoenenkasten en kapstok van Trendhopper, en wasmachine van Bosch en wasmachineverhoger van Nedco heeft betaald;
  • de zaak is op de rol gezet van 1 oktober 2024 voor uitlating door de vrouw over de omvang van het gestelde vergoedingsrecht en voor uitlating of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel. Daarbij is uiteengezet hoe dit bewijs moet worden geleverd;
  • iedere verdere beslissing op het verzoek van de vrouw als bedoeld in rechtsoverweging 4.15. van voornoemde beschikking is aangehouden.
2.2.
Aan de rechtbank ligt nog ter beoordeling voor het verzoek van de vrouw betreffende het door haar gestelde vergoedingsrecht (op grond van artikel 1:95 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) met betrekking tot zaken die partijen na huwelijkssluiting hebben verkregen en waarvan de aanschaf volgens de vrouw is gefinancierd met haar privévermogen. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.1. is weergegeven, is de vrouw toegelaten tot het leveren van bewijs van een tweetal feitelijke stellingen waarop zij haar aanspraak op het vergoedingsrecht heeft gegrond.
2.3.
Bij brief van 30 september 2024 is namens de vrouw aangegeven dat zij geen bewijs wenst te leveren door middel van getuigen. Zij heeft ervoor gekozen om aanvullend schriftelijk bewijs in het geding te brengen, te weten kopieën van bepaalde bladzijdes van bankafschriften (producties 84 tot en met 86). De vrouw geeft aan dat daaruit volgt dat op 18 mei 2022 een bedrag ter hoogte van € 109.124,17 – waarvan niet in geschil is dat dit privé vermogen betreft – is overgemaakt op haar bankrekening (met het rekeningnummer eindigend op [nummerreeks 2] ). Op diezelfde dag heeft zij dit bedrag overgemaakt naar haar spaarrekening (met het rekeningnummer eindigend op [nummerreeks 1] ). Er zijn nadien volgens de vrouw geen andere bedragen op haar spaarrekening gestort. Dit bewijst volgens de vrouw dat de spaarrekening uitsluitend is gevoed met privévermogen. Wat betreft de witte kast van de Ikea, de wasmachine van Bosch en de wasmachineverhoger van Nedco stelt de vrouw dat zij voor de aankoop daarvan bedragen heeft overgemaakt van haar spaarrekening naar haar bankrekening en vervolgens de aankopen van voornoemde zaken heeft betaald van dat geld. Zij verwijst hierbij naar producties 12 en 85 wat betreft de witte Ikea kast en naar producties 14 en 86 wat betreft de wasmachine en wasmachineverhoger. Uit het voorgaande volgt volgens de vrouw dat de aanschaf van genoemde zaken gefinancierd is met haar privévermogen. Wat betreft de twee schoenenkasten en de kapstok van Trendhopper geeft de vrouw aan dat zij geen aanspraak meer wenst te maken op enige vergoeding uit hoofde van een vergoedingsrecht, omdat zij de schoenenkasten inmiddels heeft ontvangen. De kapstok mag de man houden.
2.4.
Bij brief van 1 november 2024 is namens de man aangevoerd dat de vrouw niet heeft aangetoond dat op haar spaarrekening (met het rekeningnummer eindigend op [nummerreeks 1] ) voor het storten van het geld op 18 mei 2022 geen saldo stond. Dit kan namelijk niet worden afgeleid uit de overgelegde kopieën van de bankafschriften. Volgens de man stond er, voordat het bedrag van € 109.124,17 werd overgemaakt, al wel saldo op haar spaarrekening en was dat saldo gevormd uit gemeenschappelijk vermogen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de vrouw wel heeft aangetoond dat haar spaarrekening met uitsluitend privévermogen is gevoed, dan voert de man aan dat de bedragen die volgen uit de bankafschriften niet overeenkomen met de bedragen die volgen uit de aankoopnota’s. De man verzoekt de rechtbank gelet op het voorgaande het verzoek van de vrouw af te wijzen.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals in voornoemde beschikking is overwogen, is het verzoek van de vrouw gegrond op artikel 1:95 lid 2 BW. De vrouw stelt dat de aanschaf van zaken die tot de huwelijksgemeenschap behoorden, met haar eigen (privé)vermogen is gefinancierd, omdat zij die goederen heeft betaald met gelden afkomstig van haar spaarrekening waarvan het saldo was gevormd uit uitsluitend privévermogen. De vrouw is in de gelegenheid gesteld om deze betwiste stelling te bewijzen. Daarin is zij naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De vrouw heeft weliswaar stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij privégelden naar de spaarrekening overboekt, maar uit die stukken valt niet af te leiden dat de rekening uitsluitend met privégelden is gevoed. De vrouw heeft voor wat betreft de spaarrekening volstaan met het overleggen van 1 bladzijde uit een bankafschrift waarop de mutaties in de periode van 18 mei tot en met 22 mei 2022 zichtbaar zijn. Deze bladzijde bevat geen saldo-informatie. De vrouw heeft niet inzichtelijk gemaakt welke mutaties zich op de spaarrekening hebben voorgedaan voorafgaand aan de overboeking van het privévermogen en tussen het moment van overboeking van het privévermogen en het moment waarop de bedragen voor de aanschaf van de zaken zijn overgeboekt. Aldus is de vrouw er niet in geslaagd om bewijs te leveren van haar stelling dat het saldo van de spaarrekening uit uitsluitend privévermogen bestond en evenmin van haar stelling dat de aanschaf van de goederen met haar privévermogen is gefinancierd. Reeds daarom komt de vrouw geen vergoedingsrecht toe in verband met de aanschaf van de witte kast van de Ikea, de wasmachine van Bosch en de wasmachineverhoger van Nedco. De opmerkingen die zijdens de man zijn gemaakt over het niet corresponderen van de aankoopbedragen van de betreffende zaken met de bancaire mutaties zoals die blijken uit de overgelegde stukken, behoeven daarom geen verdere bespreking. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw betreffende het vergoedingsrecht afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.