ECLI:NL:RBZWB:2024:872
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Tilburg
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 21 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 232.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 215.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 december 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de waarde van de woning moet worden bepaald op basis van de prijs die een meestbiedende koper zou betalen bij verkoop. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix gepresenteerd, waarin de waarde van de woning is vergeleken met referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Belanghebbende heeft een eigen taxatierapport ingebracht, maar de rechtbank oordeelt dat dit rapport onvoldoende onderbouwing biedt om de taxatie van de heffingsambtenaar te weerleggen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.