ECLI:NL:RBZWB:2024:8717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
02-281681-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en verkeersdelicten met vrijspraak voor diefstal en vernieling

Op 17 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 26 oktober 2023 in Tilburg betrokken was bij een reeks ernstige verkeersdelicten en een poging tot doodslag. De verdachte heeft met een hoge snelheid een fietspad opgereden, waarbij hij bijna twee fietsers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft aangereden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, omdat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij de fietsers zou doden. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden door onder invloed van THC (cannabis) te rijden en met hoge snelheden door de straten van Tilburg te rijden, waarbij hij ook door een rood verkeerslicht reed. De verdachte is echter vrijgesproken van de diefstal uit de woning van [slachtoffer 3] en de vernieling van de Kia, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij deze feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een rijontzegging van zes jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 1] voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/281681-23
vonnis van de meervoudige kamer van 17 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaats]
raadsman mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat te ’s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter zitting van 3 mei 2024 en vervolgens gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering ter zitting van 3 december 2024 en is als bijlage
I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 26 oktober 2023 heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
op 26 oktober 2023 opzettelijk en in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden, waardoor levensgevaar dan wel gevaar voor lichamelijk letsel voor anderen is ontstaan;
op 26 oktober 2023 een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed was van THC (cannabis) was;
op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 25 oktober 2023 tot en met 26 oktober 2023 goederen heeft gestolen uit de woning van [slachtoffer 3] , waarbij hij zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, dan wel zich op 26 oktober 2023 schuldig heeft gemaakt aan heling van een personenauto;
op 26 oktober 2023 een personenauto van [slachtoffer 3] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 tot en met 5
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (primair) ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van zowel de primair ten laste gelegde poging tot doodslag als de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wegens gebrek aan opzet, ook in voorwaardelijke zin. Er was geen aanmerkelijke kans op de dood en evenmin op zwaar lichamelijk letsel.
Feit 2
De verdediging refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3
De verdediging refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 4
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in de woning en de diefstal van de personenauto.
Ook bepleit de verdediging vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit. Verdachte had de personenauto geleend en hij wist niet dat deze van diefstal afkomstig was. Evenmin had hij dat redelijkerwijs moeten vermoeden.
Feit 5
De verdediging refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 26 oktober 2023 omstreeks 11:15 uur ziet de politie in Tilburg een witte Kia Proceed met Belgische kentekenplaten (hierna: Kia) rijden, waarvan de bestuurder een telefoon in zijn hand heeft en aan het bellen is. De politie geeft de bestuurder een stopteken, maar in plaats van te stoppen gaat de bestuurder er met verhoogde snelheid vandoor. De politie start daarop een achtervolging en gedurende de achtervolging maakt de bestuurder verschillende verkeersovertredingen. Zo rijdt de bestuurder steeds met hoge snelheden van wel 80 tot 100 kilometer per uur (hierna: km/u) door de straten van Tilburg, terwijl in de meeste van die straten een maximum snelheid geldt van 50 km/u en op de Besterdring zelfs maar 30 km/u. Ook rijdt de bestuurder op een kruising door een rood verkeerslicht. De bestuurder rijdt op enig moment de Goirkestraat in, die wegens wegwerkzaamheden is afgesloten; alleen het fietspad en het trottoir waren toegankelijk voor fietsers en voetgangers. De bestuurder negeert alle waarschuwingsborden en rijdt met een snelheid van tussen de 78 en 88 km/u het fietspad in tegengestelde richting op, zonder zijn snelheid te verminderen. Ook rijdt de Kia deels over het naastgelegen, op bepaalde delen zelfs smalle, voetpad. Vanwege de wegwerkzaamheden is het fietspad ingericht voor fietsers in beide rijrichtingen. Rechts van het fiets- en voetpad staan bouwhekken en links daarvan diverse gebouwen. Ter plaatse is het druk met personen en meerdere personen moeten wegspringen voor de Kia, onder wie [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De Kia heeft daarbij de fiets van [slachtoffer 2] geraakt. Uiteindelijk crasht de bestuurder met de Kia op het fietspad.
De bestuurder van de Kia blijkt verdachte te zijn. Uit onderzoek blijkt dat verdachte onder invloed was van THC (cannabis). Dit wordt ook door verdachte bekend. Ook bekent hij dat hij op de vlucht was voor de politie en dat hij de geconstateerde verkeersovertredingen heeft begaan, waaronder het rijden met snelheden van 80 tot 100 km/u en het rijden door een rood verkeerslicht.
Feit 1 – poging tot doodslag (impliciet primair)
Voor een bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag is nodig dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om één of meer verkeersdeel- nemers, in dit geval [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , van het leven te beroven.
Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte bewust de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ook daadwerkelijk te doden, neemt dat niet weg dat verdachte wel in voorwaardelijke zin het opzet kan hebben gehad op hun dood.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg kan intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft bewust de keuze gemaakt om met zeer hoge snelheid het fietspad in tegen- gestelde richting op te rijden, zonder te remmen of uit te wijken. Een getuige verklaart zelfs dat verdachte zijn snelheid leek te verhogen op het fietspad. Verdachte kon verwachten dat het daar op dat tijdstip in de ochtend druk zou zijn met fietsers en voetgangers. Het was bovendien licht en voor verdachte was daardoor ook duidelijk zichtbaar dat er meerdere voetgangers en fietsers aanwezig waren. Door de bouwhekken aan de ene kant van het fietspad en de gebouwen aan de andere kant, waren er niet alleen voor fietsers en voetgangers, maar ook voor verdachte weinig mogelijkheden om te kunnen uitwijken. Verdachte heeft er echter bewust voor gekozen om de waarschuwingsborden te negeren en hij heeft zijn rijgedrag op het fietspad op geen enkele wijze aangepast. Integendeel, hij is niet alleen met zeer hoge snelheid het fietspad opgereden, maar is er ook over blijven rijden om aan de politie te kunnen ontkomen. Op het fietspad heeft verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bijna aangereden. [slachtoffer 1] verklaart dat hij in een split-second heeft moeten beslissen om van zijn fiets af te springen en dat zijn fiets na een 10e van een seconde door de Kia werd geraakt. [slachtoffer 2] verklaart dat hij meteen van zijn fiets is gesprongen toen hij de Kia zag en dat de Kia op dat moment tegen zijn fiets aanreed. Ook toen is verdachte onverminderd hard doorgereden totdat hij door zijn eigen rijgedrag uiteindelijk crashte.
Het rijden met een auto met zeer hoge snelheid over een fietspad waar zich meerdere fietsers en voetgangers bevonden, zonder te remmen en uit te (kunnen) wijken, brengt naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans met zich dat fietsers en voetgangers, die daar ook geen auto hoeven te verwachten, dusdanig letsel oplopen dat zij als gevolg daarvan komen te overlijden. Het gaat bovendien om kwetsbare verkeersdeelnemers. De wetenschap van de aanmerkelijke kans op het overlijden mag, gelet op de algemene ervaringsregels, ook bij verdachte worden verondersteld. Uit zijn handelen kan daarom niet anders volgen dan dat verdachte zich niet heeft bekommerd om de mogelijke gevolgen daarvan voor andere verkeersdeelnemers op het fietspad en het daarnaast gelegen, op bepaalde plekken smalle, voetpad. Door te handelen, zoals hij heeft gedaan heeft hij, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van dat handelen, naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden, bewust aanvaard.
De verdediging heeft zich met het verweer, dat er geen aanmerkelijke kans zou zijn op de dood (en ook niet op zwaar lichamelijk letsel), voornamelijk gefocust op het handelen van de slachtoffers en dat zij hebben kunnen uitwijken. Het gaat hier echter om het handelen van verdachte. Hij heeft zijn gevaarlijke rijgedrag niet aangepast bij het oprijden van het fietspad/voetpad. Het is dus niet aan verdachte te danken dat er uiteindelijk geen slachtoffers zijn gevallen.
De door de verdediging aangehaalde uitspraken gaan naar het oordeel van de rechtbank ook niet op, omdat deze niet om vergelijkbare casussen gaan.
De verweren van de verdediging worden derhalve gepasseerd.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Feit 2 – artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW)
Teneinde te kunnen vaststellen dat het verkeersgedrag van verdachte voldoet aan de delicts- omschrijving van artikel 5a lid 1 WVW moet de rechtbank beoordelen of verdachte met zijn verkeersgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, of (b) hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of (c) hij dat opzettelijk heeft gedaan en of (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
Zoals hiervoor reeds is overwogen staat vast dat verdachte steeds met veel hogere snelheden heeft gereden dan was toegestaan, dat hij door een rood verkeerslicht is gereden, dat hij met hoge snelheid een fietspad is opgereden en dat hij het voertuig heeft bestuurd onder invloed van cannabis. Verdachte heeft dit ook bekend.
De gedragingen zijn aan te merken als het schenden van de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a WVW. De eerste twee gedragingen zijn in dit artikel immers uitdrukkelijk onder respectievelijk sub g en i benoemd als voorbeelden van het schenden van de verkeersregels en de laatste twee gedragingen zijn voorbeelden die vallen onder sub m van dit artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, waarbij moet worden gekeken naar het samenstel van de gedragingen van verdachte en waarbij ook alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Met name ook omdat het overdag heeft plaatsgevonden, in het centrum van Tilburg waar overal verkeersdeelnemers waren.
c) opzettelijk
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de verkeersregels willens en wetens in ernstige mate geschonden. Verdachte heeft bekend dat hij op de vlucht was voor de politie en dat hij bij het overtreden van de verkeersregels steeds bewuste keuzes heeft gemaakt.
d) gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Gelet op hetgeen hiervoor reeds onder feit 1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat door het handelen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Conclusie:
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde overtreding van artikel 5a WVW.
Feit 3 – rijden onder invloed
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de Kia heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed was van THC (cannabis) en waarvan hij wist dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen. Verdachte heeft dit ook bekend.
Feit 4 – diefstal uit woning door inklimming (primair) dan wel heling (subsidiair)
Vast staat onder meer dat er op 25 oktober 2023 is ingebroken in de woning van [slachtoffer 3] aan de [adres] door inklimming via het kiepraam van de badkamer, waarbij meerdere goederen zijn weggenomen, waaronder de reservesleutel van de Kia. Ook staat vast dat de inbraak die dag moet hebben plaatsgevonden tussen 06:45 uur en 21:20 uur.
Verder staat vast dat op 26 oktober 2023 ook de Kia van [slachtoffer 3] is gestolen door gebruikmaking van de eerder uit de woning gestolen reservesleutel en dat de Kia moet zijn gestolen tussen 02:00 uur en 06:31 uur, nu om 06:31 uur met de Kia een verkeersovertreding is begaan.
Om 11:15 uur is verdachte in deze Kia aangetroffen. Verdachte ontkent echter dat hij bij de inbraak betrokken is geweest. Hij verklaart dat hij de Kia een kwartier daarvoor van iemand had geleend om naar de coffeeshop te gaan en niet wist dat deze van diefstal afkomstig was.
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor betrokkenheid van verdachte bij de inbraak, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor onvoldoende objectieve bewijsmiddelen voorhanden zijn.
Dat uit het vergelijkend schoenspooronderzoek blijkt dat de aangetroffen schoensporen in het bad onder het kiepraam en in de keuken bij de achterdeur van de woning, zijn veroorzaakt met soortgelijke schoenen als de schoenen van verdachte, acht de rechtbank daarvoor niet voldoende. Uit dit onderzoek leidt de rechtbank immers ook af dat door het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten niet kan worden vastgesteld dat die schoensporen ook daadwerkelijk zijn veroorzaakt met de schoenen van verdachte.
Verder is de telefoon van verdachte onderzocht, waaruit weliswaar kan worden afgeleid dat zijn telefoon op merkwaardige tijdstippen zendmasten heeft aangestraald die dekking geven aan de locatie van de inbraak, maar ook dat acht de rechtbank onvoldoende.
De rechtbank heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat uit bevindingen van [de verbalisant] blijkt dat hij in de ochtend van 26 oktober 2023 onder het spoorviaduct in Tilburg een bijrijder uit de Kia heeft zien stappen en onduidelijk is gebleven of, en zo ja welke rol deze bijrijder heeft gespeeld. Daarbij komt dat tussen het moment van het wegnemen van de Kia en het moment dat verdachte in de Kia wordt aangetroffen een tijdspanne zit van (maximaal) negen uur, waarin onduidelijk is gebleven wat er zich precies heeft afgepeeld.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde woninginbraak en de diefstal van de Kia.
Ook wordt verdachte vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde heling van de Kia, omdat ook daarvoor het dossier onvoldoende objectief bewijs bevat. Ten aanzien hiervan kan slechts worden vastgesteld dat hij in de Kia zat. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de Kia had geleend om naar de coffeeshop te gaan.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid op grond van welke feiten en omstandigheden hij dan op voorhand, bij het krijgen van de sleutel, had moeten weten dat deze gestolen was en ook niet op grond waarvan hij dat dan redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Feit 5 – vernieling personenauto
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling van de Kia. Vast staat dat de Kia in eigendom toebehoort aan [slachtoffer 3] en dat verdachte met die Kia is gecrasht. Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot het rijgedrag van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de vernieling van de Kia.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 26 oktober 2023 te Tilburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een (personen)auto met een hogesnelheid in de richting van genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gereden en blijven rijden, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over een fietspad fietsten, zonder te remmen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 26 oktober 2023 te Tilburg, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Besterdring en/of Veldhovenring en/of kruising Wilhelminapark/Smidspad en/of Goirkestraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, immers heeft hij verdachte terwijl hij onder invloed van cannabis verkeerde, meermalen met veel hogere snelheden dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur gereden (te weten snelheden van ongeveer 78 tot en met 88 km per uur en ongeveer 100 km per uur) en met zijn voertuig door een rood verkeerslicht [op kruising Wilhelminapark/Smidspad] gereden en met zijn voertuig met hoge snelheid over een fietspad gereden door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
3.
op 26 oktober 2023 te Tilburg, als bestuurder van een voertuig, (Kia Proceed), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten THC (cannabis), waarvan hij wist, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
5
op 26 oktober 2023 te Tilburg, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Kia Proceed), die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie vordert daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit dat wordt volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf aan verdachte, waarvan de duur gelijk is aan de duur van het voorarrest, en niet over te gaan tot het opleggen van een tbs-maatregel.
De verdediging is van mening dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 2, 3 en 5 en bepleit ook daarmee rekening te houden bij de op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op twee fietsers en heeft zich als bestuurder van een voertuig roekeloos gedragen, waarbij hij veel mensen in gevaar heeft gebracht. Verdachte heeft een stopteken van de politie genegeerd en heeft vervolgens in een dollemansrit geprobeerd om aan de politie te ontkomen. Er volgde een achtervolging, waarbij verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag heeft vertoond, terwijl hij
ook nog eens onder invloed van cannabis was. Hij reed met zeer hoge snelheden door de straten van Tilburg en negeerde op een kruispunt een rood verkeerslicht. Gedurende de achtervolging is verdachte op enig moment met zeer hoge snelheid, zonder te remmen of
uit te wijken, een fietspad in tegengestelde richting opgereden, omdat de straat voor motor- voertuigen wegens wegwerkzaamheden was afgesloten. Verdachte heeft daarbij bijna een aanrijding veroorzaakt met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die op dat fietspad fietsten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] konden ternauwernood van hun fiets afspringen, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een aanrijding hebben weten te voorkomen. Dat er geen aanrijding heeft plaatsgevonden en zij het hebben overleefd, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Uiteindelijk is verdachte met het voertuig op het fietspad gecrasht, waarbij het voertuig, dat van diefstal afkomstig bleek te zijn, is vernield. Dat de gevolgen van het handelen van verdachte uiteindelijk beperkt zijn gebleven is naar het oordeel van de rechtbank eigenlijk echt een wonder te noemen. De rechtbank neemt het verdachte met name kwalijk dat hij zoveel personen in gevaar heeft gebracht om zijn eigen hachje te kunnen redden.
De rechtbank heeft onder meer kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 4 april 2024. Hieruit leidt de rechtbank af dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Wel ziet de rechtbank ook dat zijn strafblad zeer omvangrijk is en dat hij al meerdere malen een langdurige gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen voor andersoortige ernstige feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 20 augustus 2024. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte (groten)deels heeft geweigerd aan het onderzoek mee te werken. Verdachte wilde niet deelnemen aan de
psychomotorische observatie en heeft het testpsychologisch, lichamelijk en neurologisch onderzoek geweigerd. Wel liet hij zich zien op de afdeling en ging hij gesprekken aan met enkele groepsleiders, de milieuonderzoeker, de onderzoekspsycholoog en eenmalig met de onderzoekspsychiater. Gedurende de observatieperiode werd in ieder geval geen aanleiding gezien voor symptomen of gedragingen die een psychiatrische ziekte zou doen vermoeden bij verdachte. Waar hij bij eerdere detenties werd omschreven als kortdurend psychotisch werden hiervoor gedurende deze observatieperiode en in de periode van de gepleegde feiten geen aanwijzingen gevonden. Vanuit de beschikbaar gestelde voorinformatie, het milieuonderzoek, de observatie en de beperkte onderzoeksinformatie werden geen aanwijzingen gevonden voor neurobiologische ontwikkelingsproblematiek, zoals een autismespectrum- of een aandachtstekortstoornis. Wel kwamen tijdens de observatieperiode, overeenstemmend met informatie uit de eerdere rapportages waarvan de rechtbank ook kennis heeft genomen, bijzonderheden naar voren met betrekking tot de gewetensfuncties. Verdachte getuigt in de basis wel van een adequaat normbesef en het vermogen om hiernaar te handelen, maar hij blijkt niet altijd als zodanig hiervoor te kiezen. Door de beperkingen van het onderzoek is echter onduidelijk gebleven of en in hoeverre er eventueel sprake is van een duurzaam patroon van anders denken, voelen en handelen, dat hem hindert in zijn algehele functioneren. Daarmee kan het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek, dat mogelijk het niveau behaalt van een stoornis, niet worden onderbouwd, maar ook niet met zekerheid worden uitgesloten. Of verdachte kampt met ontwikkelingsproblematiek in de vorm van een verstandelijke beperking kan door zijn weigering ook niet worden vastgesteld, maar evenmin formeel worden uitgesloten.
Gelet op de beperkingen van het onderzoek, zijn er onvoldoende aanknopingspunten om gedragskundige conclusies te kunnen trekken en kan er geen advies worden gegeven over
de toerekenbaarheid.
De officier van justitie heeft, naast een gevangenisstraf van 36 maanden, gevorderd om aan verdachte de tbs-maatregel op te leggen. Daarvoor is onder meer vereist dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Hoewel de deskundigen van het PBC door de weigerachtige houding van verdachte, geen gedragskundige conclusies hebben kunnen trekken, heeft de officier van justitie uitvoerig uiteengezet waarom zij van mening is dat de rechtbank op grond van de oude rapportages over verdachte, het strafrechtelijk verleden alsmede de incidentgeschiedenis binnen detentie, in voldoende mate aannemelijk kan achten dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ook van een persoonlijkheidsstoornis.
Het is aan de rechtbank om vast te stellen of er bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechter heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door de deskundigen uitgebrachte adviezen. Als sprake is van een weigerachtige verdachte kan de rechtbank zonder meer gebruik maken van informatie over de persoon van de verdachte uit oude gedragsdeskundige adviezen en rapporten, ook wanneer de termijn van een jaar is verstreken. Oude rapporten kunnen informatie verschaffen en ook een basis zijn voor het aannemen van een stoornis ten tijde van de feiten.
Uit het rapport van 21 september 2006 leidt de rechtbank af dat psycholoog [naam 1] heeft gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van ernstige zwakbegaafdheid, in combinatie met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met psychopathische trekken. Verdachte heeft ernstige intellectuele beperkingen en defecten als een zeer beperkt inlevingsvermogen en een gebrekkige tot niet bestaande gewetensfunctie.
In het rapport van 4 maart 2007 heeft psychiater [naam 2] gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van verminderde begaafdheid en een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken.
Uit het PBC-rapport van 22 mei 2008 blijkt dat de deskundigen de hiervoor bedoelde gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis niet hebben kunnen vaststellen vanwege de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek.
De huidige PBC-rapporteurs, die in hun rapport ook de oude rapportages hebben betrokken, hebben geen aanwijzingen gevonden voor een psychiatrische ziekte. Wel valt het hen op dat de antisociale attitudes en het daarmee gepaard gaande delictgedrag onmiskenbaar als een rode draad door het leven van verdachte loopt, waarmee de eerder beschreven antisociale persoonlijkheidsstoornis sterk voor de hand ligt. Volgens de deskundigen komt echter vanuit de zijdelingse informatie en de huidige observatie ook een ander beeld van verdachte naar voren wat de eerder beschreven antisociale persoonlijkheidsstoornis zou kunnen weerleggen of (mede)verklarend hieraan kan zijn.
Ook hebben de huidige deskundigen bij verdachte geen gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een verstandelijke beperking kunnen vaststellen. Wel kampt verdachte volgens hen zeer waarschijnlijk met verminderde cognitieve capaciteiten, die moeilijk los kunnen worden gezien van zijn antisociale tendensen. Daarbij moet volgens de deskundigen echter worden gerealiseerd dat verdachte reeds langdurig heeft verbleven in jeugdinstellingen en detentie en feitelijk nooit op eigen benen heeft gestaan. Ook de rechtbank ziet dat verdachte al een groot deel van zijn leven in de gevangenis heeft gezeten.
Hoewel de rechtbank de vordering van de officier van justitie niet onbegrijpelijk vindt, is
de rechtbank van oordeel dat op basis van alle beschikbare rapportages onvoldoende kan worden vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hiermee wordt dus niet voldaan aan de vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, in afwijking van de eis, aan verdachte alleen een forse gevangenisstraf opleggen. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, het omvangrijke strafblad van verdachte en met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Ook zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat zij tot een mindere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de feiten 2, 3 en 5 sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 e.v. van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen hangen niet zo nauw met elkaar samen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op de door verdachte gepleegde feiten, acht de rechtbank het verder van belang dat aan verdachte een rijontzegging wordt opgelegd voor de duur van zes jaar. Verdachte heeft op dit moment weliswaar geen rijbewijs, maar met een rijontzegging mag hij zijn rijbewijs voor die periode in ieder geval ook niet gaan halen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

Benadeelde partij [slachtoffer 1] :
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.335,00 voor feit 1, bestaande uit € 385,00 aan materiële schade en € 950,00 aan immateriële schade. Ook vordert de benadeelde partij vergoeding van de proceskosten van € 398,00.
Materiële schade
De gevorderde vergoeding van de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering van
€ 385,00 acht de rechtbank toewijsbaar, nu deze schadepost voldoende is onderbouwd en
er sprake is van een causaal verband tussen deze schade en het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat hij nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 950,00 volstrekt billijk.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over de toegekende schadebedragen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 26 oktober 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal eveneens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Proceskosten
Voorts zal de rechtbank de gevorderde proceskosten van € 398,00 toewijzen, nu deze zijn begroot op twee punten (1 punt voor het opstellen van het voegingsformulier en 1 punt voor de zitting) van het in 2023 geldende liquidatietarief van € 199,00 per punt.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] :
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een voegingsformulier ingediend ter vergoeding van de door hem geleden schade.
Verdachte is vrijgesproken van de diefstal uit de woning en van de personenauto, waaruit een deel van de schade zou zijn ontstaan. Ten aanzien van het deel van de schade die zou zijn ontstaan uit de vernieling van de personenauto heeft de benadeelde partij geen schade- bedrag begroot. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren
in zijn vordering en daarbij bepalen dat hij zijn vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.Het beslag

8.1
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het volgende in beslag genomen voorwerp, nu thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt:
- een fiets van het merk/type BMX freestyle, chassisnummer [nummer] , goednummer PL2000-2023273786-2652041

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit 4;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2: overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3: overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 5: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf jaar;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes jaar;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het volgende in beslag genomen voorwerp:
- een fiets van het merk/type BMX freestyle, chassisnummer [nummer] , goednummer PL2000-2023273786-2652041
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 1.335,00, waarvan € 385,00 aan materiële schade en € 950,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 26 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten
€ 398,00;
- verklaart
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat hij zijn vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1](feit 1), € 1.335,00 te betalen, waarvan € 385,00 aan materiële schade en € 950,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rent, vanaf 26 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
23 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 december 2024.