ECLI:NL:RBZWB:2024:8716

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
02-181404-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak betreffende de verlengde uitvoer, het vervoer en het bezit van cocaïne

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 en ten tijde van de zitting gedetineerd, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het uitvoeren, vervoeren en aanwezig hebben van 14,18 kilogram cocaïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de drugs in de camper die hij bestuurde.

De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet zonder meer als ongeloofwaardig kon worden afgewezen. De verdachte had verklaard dat hij de camper had geleend voor een taxirit en niet wist van de verborgen cocaïne. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij cocaïne vervoerde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij wist dat hij cocaïne vervoerde.

Daarnaast werd er een beslissing genomen over het beslag. De in beslag genomen cocaïne werd onttrokken aan het verkeer, terwijl het in beslag genomen geldbedrag van € 925,00 aan de verdachte werd teruggegeven, omdat het belang van de strafvordering zich daar niet meer tegen verzette. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-181404-24
vonnis van de meervoudige kamer van 17 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres]
ten tijde van de zitting gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaats]
raadsman mr. G. Weski, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte 14,18 kilogram cocaïne heeft uitgevoerd, dan wel vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van de cocaïne. Naar de mening van de officier van justitie kan de verklaring van verdachte dat hij slechts een taxirit uitvoerde en niet wist dat er drugs in het voertuig lag, niet objectief worden onderbouwd. Bij het onderzoek aan de telefoon van verdachte zijn geen berichten teruggevonden die kunnen onderbouwen dat er daadwerkelijk sprake was van taxivervoer. Daarnaast maken meerdere punten in de verklaring van verdachte de twijfel groter, zoals het niet meekrijgen van de exacte ophaallocatie bij vertrek en het niet maken van afspraken over de brandstofkosten. Gelet op de straatwaarde die de cocaïne vertegenwoordigde, acht de officier van justitie het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte daarmee op pad is gestuurd zonder dat hij daar wetenschap van had. Als enige inzittende in de auto had verdachte ook de feitelijke beschikkingsmacht over de cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daarbij gewezen op de alternatieve verklaring van verdachte. Volgens de raadsman is die verklaring niet op voorhand onaannemelijk, mede gelet op de verklaringen van de getuigen ter zitting. Het Openbaar Ministerie heeft daarnaast onvoldoende gedaan om die verklaring te verifiëren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op 1 juni 2024 een camper heeft bestuurd waarin 14,18 kilogram cocaïne is aangetroffen. Deze cocaïne zat in een verborgen ruimte in de brandstoftank van de camper. Verdachte was de enige inzittende van de camper. De camper stond niet op naam van verdachte.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de camper had geleend om een taxirit uit te voeren in opdracht van ‘[naam]’. Hij voerde vaker taxiritten uit voor ‘[naam]’ en was niet op de hoogte van de aanwezigheid van de verborgen ruimte in de brandstoftank van de camper en de zich daarin bevindende verdovende middelen. Verdachte heeft het woonadres, het werkadres en een foto van ‘[naam]’ aan de politie gegeven. Ter zitting is verdachte bij deze verklaring gebleven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte een concrete en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Verdachte heeft weliswaar wisselend verklaard over het doel van zijn reis, maar dat verschil zou kunnen worden verklaard door de omstandigheid dat op het moment van de staande houding geen tolk aanwezig was en verdachte in het Duits met de politie heeft gecommuniceerd. De kern van de verklaring van verdachte is telkens hetzelfde geweest: hij heeft een (grotere) auto opgehaald om mensen uit de omgeving van Antwerpen en Brussel op te halen om die vervolgens naar Hamburg te vervoeren. Daarbij komt dat verdachte de toegangscode van zijn telefoon juist aan de politie heeft gegeven om zijn contacten met ‘[naam]’ na te gaan en toestemming heeft gegeven om het voertuig te doorzoeken. Wegens capaciteitsgebrek heeft slechts een summier onderzoek plaatsgevonden waardoor niet de gehele telefoon van verdachte is onderzocht. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven.
Wanneer een verklaring van een verdachte niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven, geldt als uitgangspunt dat de alternatieve gang van zaken moet worden weerlegd met aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van verdachte uitsluiten. De rechtbank stelt vast dat de informatie die verdachte over ‘[naam]’ aan de politie heeft gegeven, niet nader is onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank sluiten ook de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen het geschetste alternatieve scenario niet uit. Er kan dan ook niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte wist dat hij cocaïne vervoerde en dat hij daarmee op weg was naar het buitenland.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij cocaïne vervoerde en daarmee voorwaardelijk opzet daarop heeft gehad. De rechtbank overweegt dat de door verdachte geschetste gang van zaken vragen bij hem had kunnen oproepen. Zo heeft verdachte verklaard dat hij om de driehonderd kilometer moest gaan tanken omdat de dieselpomp van de camper niet goed zou werken. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte, door toch met die camper te gaan rijden, niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er zich ergens in de camper cocaïne bevond, te meer nu de locatie van de verborgen ruimte in het geheel niet zichtbaar was en grondig onderzoek van de camper nodig was om de cocaïne te vinden.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het vervoeren van de cocaïne, al dan niet richting het buitenland.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

5.De overwegingen omtrent het beslag

5.1
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen blokken cocaïne zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 13a van de Opiumwet, nu het in de lijst I bij de Opiumwet bedoelde middelen betreffen.
5.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, nu het belang van strafvordering zich hier niet meer tegen verzet.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De opgelegde maatregel berust op de artikelen 36b van het Wetboek van Strafrecht en 13a van de Opiumwet.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten: 14x een blok cocaïne;
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 925,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. E.A. van Beelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 december 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 juni 2024 te Hazeldonk, gemeente Breda, althans in Nederland,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
ongeveer 14,18 kilogram (netto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juni 2024 te Hazeldonk, gemeente Breda, althans in Nederland
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 14,18 kilogram (netto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.