ECLI:NL:RBZWB:2024:8715

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
426650 / FA RK 24-4294
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pellikaan
  • mr. Bogaert
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake hoofdverblijf, gezag en zorg- en opvoedingstaken in een familiezorgzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024, gaat het om een verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en om met uitsluiting van de moeder met het gezag over de minderjarige belast te worden. De vrouw verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om niet-ontvankelijkheid van de man, alsook om een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de minderjarige en dat de situatie onduidelijk en instabiel is. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken en er loopt een beschermingsonderzoek. De rechtbank heeft besloten om het onderzoek van de Raad uit te breiden met vragen over de hoofdverblijfplaats, de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en de gezagsituatie. De behandeling van de verzoeken is aangehouden tot de rapportage van de Raad, die uiterlijk op 11 maart 2025 moet worden ingediend. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van alle belangen van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426650 / FA RK 24-4294
Datum uitspraak: 12 december 2024
beschikking betreffende wijziging hoofdverblijf, gezag, zorg- en contactregeling
in de zaak van
[de man], hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E. Gürcan,
tegen
[de vrouw], hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. B.P.J. van Riel te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Eindhoven,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van rechtbank Gelderland van 3 september 2024;
- het op 12 september 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 11 november 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met producties.
1.2
Op 14 november 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken mondeling, met gesloten deuren, behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord, de vader met zijn advocaat en de advocaat van de moeder. Ook was aanwezig een medewerkster namens de Raad en een medewerkster van de GI.
1.3
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vrouw niet verschenen.
1.4
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening over de verzoeken te geven. Zij heeft laten weten dat zij hier geen gebruik van wil maken.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [de minderjarige] geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] .
2.2
De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige] .
2.3
[de minderjarige] verblijft bij de man.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 30 oktober 2024 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI van 30 oktober 2024 tot 17 januari 2025. Ook is bij die beschikking een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de andere ouder (de vader zonder gezag) tot 17 januari 2025.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
I te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader
(de man)zal zijn;
II
primairte bepalen dat de vader
(de man)– met uitsluiting van moeder
(de vrouw)– met het eenhoofdig gezag belast zal worden over [de minderjarige] ;
subsidiairte bepalen dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de man af te wijzen, onder veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.3
Bij wijze van zelfstandige verzoeken, verzoekt de vrouw:
I. het verzoek zijdens de man aangaande de gezagsuitoefening aan te houden in afwachting van het ingevulde (digitale) formulier tot toekenning van het gezamenlijk gezag;
II. de definitieve hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw te bepalen en de voorlopige hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man te bepalen;
III. te bepalen dat de vrouw en [de minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar zoals omschreven sub 51 van het verzoekschrift
(naar de rechtbank begrijpt wordt bedoeld sub 51 van het verweerschrift), met inachtneming van hetgeen is vermeld in onderhavig verzoekschrift
(de rechtbank begrijpt verweerschrift)over de opbouw c.q. begeleiding van deze zorgregeling, althans vaststelling van een zodanige zorgregeling c.q. wijziging van een zorgregeling als de rechtbank juist acht;
IV. de Raad voor de Kinderbescherming de opdracht te geven om onderzoek te doen en advies te geven over de definitieve hoofdverblijfplaats en zorgregeling, in dit verband verzoekt de vrouw haar verzoeken onder II. en III. aan te houden in afwachting van de resultaten van het onderzoek en advies door de Raad voor de Kinderbescherming.
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
De man legt aan zijn verzoeken, samengevat, het volgende ten grondslag.
Sinds partijen hun relatie hebben beëindigd zijn de omstandigheden zodanig gewijzigd dat er aanleiding is om wijziging van het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te verzoeken. Vanaf de zomervakantie van 2023 verblijft [de minderjarige] meer bij de man dan bij de vrouw. [de minderjarige] gaat nu meer dan een jaar niet naar school. Zij gaat een paar dagen voor dagbesteding naar een [zorgboerderij]. Omdat de vrouw de nodige zorg- en opvoedtaken van [de minderjarige] niet op zich heeft kunnen nemen en er sprake is van aanhoudende schoolproblemen, hebben partijen besloten dat [de minderjarige] bij de man kan verblijven.
Vanuit Groei Jeugdhulp hebben een orthopedagoog en (kinder- en jeugd)psychologen over de periode van mei 2023 tot november 2023 onderzoek gedaan naar (de ontwikkeling van) [de minderjarige] . De man verwijst naar het rapport dat hij als bijlage bij het verzoekschrift heeft overgelegd. Daarnaast heeft de man een e-mail met bijlage van de gedragswetenschapper mevrouw [naam] overgelegd. Ook daaruit blijkt dat er de nodige zorgen zijn over [de minderjarige] .
De man acht de situatie bij de vrouw zorgelijk. Hij wenst in het belang van [de minderjarige] dat de hoofdverblijfplaats wordt gewijzigd en dat deze bij hem zal worden bepaald.
Verder verzoekt de man om een gezagswijziging, waarbij hij primair verzoekt dat hij alleen met het gezag over [de minderjarige] wordt belast en subsidiair dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag worden belast. Er zijn geen contra-indicaties om het verzoek van de man om hem (mede) met het gezag te belasten af te wijzen.
De man wil dat de nodige hulpverlening in gang wordt gezet voor [de minderjarige] om er naar toe te werken dat zij weer naar school kan gaan, in ieder geval naar het bijzonder/speciaal onderwijs. Hij wil betrokken zijn in het leven van [de minderjarige] en meedenken over haar toekomst.
De man meent dat eenhoofdig gezag van de man in het belang van [de minderjarige] zal zijn. Er kan in dat geval voortvarend gehandeld worden. De afgelopen periode is gebleken dat de man door de belemmerende houding van de vrouw geen belangrijke beslissingen over [de minderjarige] heeft kunnen nemen.
4.2
Door en namens de man is voorts bij de mondelinge behandeling, samengevat, naar voren gebracht dat de houding van de vrouw erg zorgelijk is. Het lukt hem momenteel niet om ook maar iets met de vrouw te regelen. Er is geen enkele communicatie mogelijk. De man handhaaft zijn verzoeken dan ook. De juridische situatie dient volgens de man in overeenstemming te worden gebracht met de feitelijke situatie. Het is belangrijk dat de man beslissingen kan nemen over [de minderjarige] . De man heeft geen bezwaar tegen een uitbreiding van het beschermingsonderzoek van de Raad. Daar dient dan het aspect van het eenhoofdig gezag in mee te worden genomen.
De man vindt de door de vrouw verzochte proceskostenveroordeling niet op zijn plaats. Er is geen aanleiding om af te wijken van het beginsel dat iedere partij de eigen kosten draagt. De man benadrukt dat hij voorstander is van contact tussen [de minderjarige] en de vrouw. Dit moet echter wel op een veilige manier gebeuren. De man is blij met de betrokkenheid van de GI bij de situatie. Hij hoopt dat hiermee wat meer rust in de situatie kan komen.
4.3
De vrouw legt aan haar verzoeken, samengevat, het volgende ten grondslag.
Nadat de relatie tussen partijen was geëindigd, is de man is teruggegaan naar de regio [woonplaats 1] en heeft de vrouw zich met [de minderjarige] in [woonplaats 2] gevestigd. De omgang tussen de man en [de minderjarige] is in die periode opgestart middels overleg tussen partijen in het kader van de door de man gevoerde procedure.
Vanwege de kindeigen problematiek van [de minderjarige] , in combinatie met de overvraging van de vrouw door de omvangrijke zorgtaken voor [de minderjarige] , is de opvoeding van [de minderjarige] de vrouw de laatste jaren steeds zwaarder gevallen. In 2023 is [de minderjarige] uitgevallen op school en zijn partijen aangemeld bij Groei Jeugdhulp. In overleg met partijen is besloten dat het voor alle partijen beter is dat [de minderjarige] tijdelijk bij de man zou gaan wonen. Zij verblijft doordeweeks bij de man en in de (meeste) weekenden bij de vrouw. De vrouw heeft inmiddels geruime tijd hulpverlening vanuit OGGZ (team Bemoeizorg).
Met behulp van Veilig Thuis wordt een daginvulling voor [de minderjarige] gezocht. De vrouw heeft hiervoor toestemming verleend met behulp van jeugdprofessionals van het sociaal team.
De vrouw heeft naar aanleiding van het verzoek van de man geprobeerd om nieuwe afspraken met hem te maken maar werd door hem geblokkeerd/genegeerd.
Op 18 oktober 2024 heeft de rechtbank Gelderland een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing uitgesproken voor [de minderjarige] . Sindsdien vinden de contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vrouw begeleid plaats.
De vrouw meent dat het verzoek van de man enige juridische grondslag mist. Alleen daarom al dient de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel dienen zijn verzoeken te worden afgewezen.
Het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen moet niet-ontvankelijk worden verklaard omdat hij nog niet met gezag over [de minderjarige] is belast. Subsidiair dient het te worden afgewezen bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing/belang. [de minderjarige] verblijft momenteel al (voorlopig) bij hem en is in het kader van een machtiging tot uithuisplaatsing bij hem geplaatst
De vrouw acht het prematuur om nu al het definitieve hoofdverblijf bij de man te bepalen. De Raad is bezig met een beschermingsonderzoek. De vrouw acht het van belang dat dit onderzoek wordt uitgebreid met een onderzoek naar de definitieve hoofdverblijfplaats, alsmede met de meest wenselijke zorgregeling.
Ten aanzien van het verzoek van de man om alleen met het gezag over [de minderjarige] te worden belast, verwijst de vrouw naar het uitgangspunt van de wetgever dat ouders gezamenlijk met het gezag zijn belast. De man geeft niet aan waarom hieraan voorbij moet worden gegaan.
De vrouw is bereid in te stemmen met gezamenlijk gezag. Een rechterlijke beslissing om te komen tot gezamenlijk gezag is wat de vrouw betreft niet nodig. Zij verzoekt de rechtbank dit verzoek van de man voor twee weken aan te houden zodat partijen alsnog in de gelegenheid zijn om het gezag gezamenlijk te regelen.
De vrouw kan instemmen met een voorlopige hoofdverblijfplaats bij de man. Zij ziet dat het op dit moment beter is dat [de minderjarige] bij de man verblijft. Echter, gelet op het feit dat [de minderjarige] haar hele leven bij de vrouw heeft gewoond, meent de vrouw dat het definitieve hoofdverblijf bij de vrouw dient te zijn. Zij verzoekt de rechtbank om de Raad te verzoeken onderzoek te verrichten naar de definitieve hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
Ten aanzien van de zorgregeling geeft de vrouw aan dat op korte termijn gestart zal worden met begeleide omgang met behulp van [ggz]. De vrouw gaat ervan uit dat de begeleiding voor korte termijn nodig is om te doen inzien dat zij de zorg voor [de minderjarige] zelf kan dragen. Zij streeft naar een zorgregeling waarbij [de minderjarige] om het weekend (van vrijdag na schooltijd tot zondag 19:00 uur) bij haar verblijft. Indien de rechtbank van oordeel is dat dit verzoek prematuur is gedaan, verzoekt de vrouw de rechtbank dit verzoek aan te houden zodat partijen na afloop van het traject bij [ggz] de gemaakte afspraken kunnen vastleggen, dan wel dat zij om een beslissing van de rechtbank kunnen verzoeken.
De vrouw stelt zich ten slotte op het standpunt dat de man nodeloos procedeert en onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoeken. De vrouw meent dat de man om die reden dient te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.4
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat de vrouw het momenteel zwaar heeft. Dat is de reden dat zij niet bij de mondelinge behandeling is verschenen. De advocaat heeft namens haar aangevoerd dat de vrouw op dit moment instemt met het verblijf van [de minderjarige] bij de man. Zij ziet in dat zij nu niet voor [de minderjarige] kan zorgen, maar zij weet niet of dit in de toekomst anders zal zijn. De vrouw heeft momenteel persoonlijke hulpverlening. Bij [de minderjarige] is ook sprake van problematiek. De contactregeling tussen [de minderjarige] en de vrouw wordt weer opgestart. De vrouw kan niet voorzien hoe het een en ander zal lopen. Gelet hierop verzoekt zij de Raad het beschermingsonderzoek uit te breiden met een onderzoek naar het hoofdverblijf en de contactregeling. De vrouw wil haar medewerking verlenen aan gezamenlijk gezag, maar zij blijft bij haar standpunt dat eenhoofdig gezag van de man een brug te ver is. Ook dit aspect zou door de Raad kunnen worden meegenomen. Primair verzoekt de vrouw de rechtbank echter het laatstgenoemde verzoek af te wijzen.
4.5
Door de GI is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij sinds kort betrokken is. De begeleide contacten tussen [de minderjarige] en de vrouw zijn inmiddels opgestart. De eerste keer was het afscheid heel heftig. De tweede keer was het contact op locatie bij de zorgaanbieder, waarbij twee begeleiders aanwezig waren. Dit ging al een stuk beter. Wel wordt gezien dat [de minderjarige] erg bepalend is in haar gedrag. De vrouw probeert haar te begrenzen, maar aan [de minderjarige] is te zien dat zij dit niet gewend is. De vrouw heeft een schriftelijke aanwijzing gekregen over de belmomenten. Zij mag iedere dag maximaal 30 minuten met [de minderjarige] bellen voor het slapen gaan. Daarnaast vindt eenmaal per week begeleid contact plaats. De GI ziet dat hiermee meer rust ontstaat.
4.6
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat er op dit moment een onderzoek loopt naar de kinderbeschermingsmaatregelen. Dit is recent gestart. De Raad staat positief tegenover het verzoek om dit onderzoek uit te breiden met een onderzoek naar het gezag, het hoofdverblijf en de contactregeling. De Raad vindt het geen goed idee om nu al het eenhoofdig gezag aan de man toe te kennen, omdat eerst alle aspecten goed tegen elkaar afgewogen moeten worden. Het is belangrijk om de omstandigheden en visie van de vrouw hierin mee te nemen. Volgens de Raad moet er meer zicht komen op de situatie van de vrouw maar ook op hoe het bij de man thuis met [de minderjarige] gaat. De Raad verwacht dat hij het onderzoek rond 17 december 2024 voor een groot deel afgerond heeft.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank stelt vast dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat er zorgen zijn over [de minderjarige] en constateert dat er de laatste tijd veel is veranderd in haar situatie. De Raad is recent gestart met een beschermingsonderzoek. De rechtbank is van oordeel dat het belangrijk is dat dit wordt uitgebreid met onderzoek naar de in de onderhavige procedure voorliggende vragen over het hoofdverblijf, het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Om een beslissing te kunnen nemen die voor de langere termijn in het belang van [de minderjarige] is, is het belangrijk om alle aspecten mee te nemen. De situatie rondom [de minderjarige] is op dit moment nog onduidelijk en niet stabiel. Het is van belang dat voor [de minderjarige] duidelijk wordt wat de situatie van de ouders is en wat van hen verwacht kan worden. De vrouw erkent dat zij op dit moment niet in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen. Het is de vraag of dat in de toekomst anders zal zijn en dat maakt dat de rechtbank nu -zonder verdere informatie- geen beslissing over de verzoeken kan nemen. De rechtbank acht nader onderzoek van de Raad nodig om eerst meer duidelijkheid te krijgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] .
5.2
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding om de Raad te verzoeken onderzoek te verrichten naar de opvoedsituatie bij beide ouders, welke hoofdverblijfplaats en welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige] én of er sprake dient te zijn van gezamenlijk dan wel eenhoofdig gezag.
5.3
De Raad, locatie Breda, zal daarom worden verzocht om het nu al lopende beschermingsonderzoek uit te breiden ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] ?
  • Welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] en hoe dient de eventuele omgangs- c.q. contactregeling er qua aard, duur en frequentie uit te zien?
  • In hoeverre is er sprake van het klem- of verlorencriterium indien de ouders conform het wettelijk uitgangspunt gezamenlijk het gezag gaan uitoefenen over [de minderjarige] ?
  • Komt het verzoek van de man om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten tegemoet aan haar belangen?
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in de voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.4
De rechtbank zal de behandeling van de verzoeken van partijen, in afwachting van de rapportage van de Raad, aanhouden voor de duur van drie maanden. De rechtbank wenst uiterlijk op de hierna te melden pro forma datum in ieder geval op de hoogte te worden gesteld over (de voortgang van) het onderzoek van de Raad, ook als het raadsrapport op dat moment nog niet klaar is.
5.5
Na binnenkomst van het raadsrapport zullen (de advocaten van) partijen, uiterlijk binnen twee weken nadien, in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren en het gewenste verdere procesverloop kenbaar te maken. De rechtbank zal daarna een beslissing nemen over het verdere verloop van de procedure.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.3 vermelde vragen en om daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport uiterlijk op de hierna genoemde pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
6.2
houdt de behandeling van de verzoeken aan tot
11 maart 2025 PRO FORMAin afwachting van de rapportage van de Raad, waarna de advocaten van partijen daarop kunnen reageren, een en ander zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.4;
6.3
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. Bogaert en mr. De Vlieger, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.