4.3De vrouw legt aan haar verzoeken, samengevat, het volgende ten grondslag.
Nadat de relatie tussen partijen was geëindigd, is de man is teruggegaan naar de regio [woonplaats 1] en heeft de vrouw zich met [de minderjarige] in [woonplaats 2] gevestigd. De omgang tussen de man en [de minderjarige] is in die periode opgestart middels overleg tussen partijen in het kader van de door de man gevoerde procedure.
Vanwege de kindeigen problematiek van [de minderjarige] , in combinatie met de overvraging van de vrouw door de omvangrijke zorgtaken voor [de minderjarige] , is de opvoeding van [de minderjarige] de vrouw de laatste jaren steeds zwaarder gevallen. In 2023 is [de minderjarige] uitgevallen op school en zijn partijen aangemeld bij Groei Jeugdhulp. In overleg met partijen is besloten dat het voor alle partijen beter is dat [de minderjarige] tijdelijk bij de man zou gaan wonen. Zij verblijft doordeweeks bij de man en in de (meeste) weekenden bij de vrouw. De vrouw heeft inmiddels geruime tijd hulpverlening vanuit OGGZ (team Bemoeizorg).
Met behulp van Veilig Thuis wordt een daginvulling voor [de minderjarige] gezocht. De vrouw heeft hiervoor toestemming verleend met behulp van jeugdprofessionals van het sociaal team.
De vrouw heeft naar aanleiding van het verzoek van de man geprobeerd om nieuwe afspraken met hem te maken maar werd door hem geblokkeerd/genegeerd.
Op 18 oktober 2024 heeft de rechtbank Gelderland een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing uitgesproken voor [de minderjarige] . Sindsdien vinden de contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vrouw begeleid plaats.
De vrouw meent dat het verzoek van de man enige juridische grondslag mist. Alleen daarom al dient de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel dienen zijn verzoeken te worden afgewezen.
Het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen moet niet-ontvankelijk worden verklaard omdat hij nog niet met gezag over [de minderjarige] is belast. Subsidiair dient het te worden afgewezen bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing/belang. [de minderjarige] verblijft momenteel al (voorlopig) bij hem en is in het kader van een machtiging tot uithuisplaatsing bij hem geplaatst
De vrouw acht het prematuur om nu al het definitieve hoofdverblijf bij de man te bepalen. De Raad is bezig met een beschermingsonderzoek. De vrouw acht het van belang dat dit onderzoek wordt uitgebreid met een onderzoek naar de definitieve hoofdverblijfplaats, alsmede met de meest wenselijke zorgregeling.
Ten aanzien van het verzoek van de man om alleen met het gezag over [de minderjarige] te worden belast, verwijst de vrouw naar het uitgangspunt van de wetgever dat ouders gezamenlijk met het gezag zijn belast. De man geeft niet aan waarom hieraan voorbij moet worden gegaan.
De vrouw is bereid in te stemmen met gezamenlijk gezag. Een rechterlijke beslissing om te komen tot gezamenlijk gezag is wat de vrouw betreft niet nodig. Zij verzoekt de rechtbank dit verzoek van de man voor twee weken aan te houden zodat partijen alsnog in de gelegenheid zijn om het gezag gezamenlijk te regelen.
De vrouw kan instemmen met een voorlopige hoofdverblijfplaats bij de man. Zij ziet dat het op dit moment beter is dat [de minderjarige] bij de man verblijft. Echter, gelet op het feit dat [de minderjarige] haar hele leven bij de vrouw heeft gewoond, meent de vrouw dat het definitieve hoofdverblijf bij de vrouw dient te zijn. Zij verzoekt de rechtbank om de Raad te verzoeken onderzoek te verrichten naar de definitieve hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] .
Ten aanzien van de zorgregeling geeft de vrouw aan dat op korte termijn gestart zal worden met begeleide omgang met behulp van [ggz]. De vrouw gaat ervan uit dat de begeleiding voor korte termijn nodig is om te doen inzien dat zij de zorg voor [de minderjarige] zelf kan dragen. Zij streeft naar een zorgregeling waarbij [de minderjarige] om het weekend (van vrijdag na schooltijd tot zondag 19:00 uur) bij haar verblijft. Indien de rechtbank van oordeel is dat dit verzoek prematuur is gedaan, verzoekt de vrouw de rechtbank dit verzoek aan te houden zodat partijen na afloop van het traject bij [ggz] de gemaakte afspraken kunnen vastleggen, dan wel dat zij om een beslissing van de rechtbank kunnen verzoeken.
De vrouw stelt zich ten slotte op het standpunt dat de man nodeloos procedeert en onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoeken. De vrouw meent dat de man om die reden dient te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.