ECLI:NL:RBZWB:2024:871
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Tilburg en de daaruit voortvloeiende aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 212.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. De belanghebbende stelt dat de waarde maximaal € 195.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde handhaaft op € 212.000. De rechtbank legt uit dat een beroep tegen de waardebeschikking ook een beroep tegen de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) inhoudt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde, onder andere door gebruik te maken van een taxatiematrix en vergelijkingsmethode. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.