ECLI:NL:RBZWB:2024:8699

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/1169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gebreken in arbeidsongeschiktheidspercentage na tussenuitspraak UWV

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar arbeidsongeschiktheidspercentage op 40,30% was vastgesteld. De rechtbank heeft op 15 mei 2024 de zaak behandeld en op 6 juni 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering, maar eiseres heeft niet gereageerd op deze herstelpoging. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek op 3 december 2024 gesloten.

In de overwegingen van de rechtbank werd benadrukt dat het UWV het gebrek had hersteld door eiseres te laten onderzoeken door een verzekeringsarts. Deze arts concludeerde dat er aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nodig waren, gezien de medische situatie van eiseres, waaronder aangeboren scoliose en langdurige rugklachten. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres, ondanks de aanvullende beperkingen, geschikt was voor verschillende functies.

De rechtbank oordeelde dat het UWV het geconstateerde gebrek had hersteld en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,30% niet gewijzigd hoefde te worden. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit bleven in stand. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed, maar er werden geen proceskosten toegewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus en openbaar gemaakt op 11 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1169

uitspraak van 11 december 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 november 2023 (het bestreden besluit) van het UWV waarin haar arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 40,30%.
Het beroep is op 15 mei 2024 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 6 juni 2024 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft niet gereageerd op de herstelpoging van het UWV.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Op 3 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten en omstandigheden en de beroepsgronden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. De door eiseres overgelegde brief van fysiotherapeut [naam] van 13 februari 2024 is niet ter beoordeling voorgelegd aan een verzekeringsarts b&b, noch heeft er op een andere wijze een medische herbeoordeling van eiseres’ belastbaarheid plaatsgevonden. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen door de brief van de fysiotherapeut alsnog aan een verzekeringsarts b&b voor te laten leggen. Specifiek diende beoordeeld te worden of er aanleiding bestaat een beperking aan te nemen op item 5.1 (zitten) in de FML en/of een verdergaande beperking aan te nemen op item 5.2 (zitten tijdens werk). Mocht de FML aangepast worden, dan zou er ook een herbeoordeling door een arbeidsdeskundige b&b plaats moeten vinden.
3. Het UWV heeft bij brief van 22 augustus 2024 laten weten dat eiseres op 22 juli 2024 is gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts b&b. In een bijgevoegd rapport van 9 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat in de FML van 4 mei 2023 enige aanpassingen aan de orde zijn. Bij eiseres is onder meer sprake van aangeboren scoliose van de wervelkolom, ook geeft de fysiotherapeut aan dat zij bekend is met langdurig lage rugklachten en een piriformis syndroom. Hierbij komt een zenuw in de bil in de verdrukking door de spieren waardoor er hevige pijn kan optreden bij onder meer zitten en squatten. Door de combinatie van de rugproblemen is eiseres aangewezen op meer dynamische belasting; statische belasting van de rug geeft meer problemen. Dit komt naar voren uit de anamnese en bij onderzoek zijn er afwijkingen te constateren van de rugfunctie.
De ontvangen informatie van de fysiotherapeut bevestigt de problematiek. Daarom is er aanleiding om een beperking aan te nemen op item 5.1.
Langdurig zitten is een statische belasting die meer klachten geeft, daarom moet die licht beperkt worden, met daarbij geen gedwongen zithouding (item 5.10). Ook volgt uit het voorgaande dat werkzaamheden waarbij het grootste deel van de dag gezeten moet worden te veel statische belasting voor de rug oplevert, zodat item 5.2 meer wordt beperkt (zitten tijdens werk 4-6 uur per dag). Daarnaast is er volgens de verzekeringsarts b&b ook reden om item 4.10 (frequent buigen) bij te stellen, nu uit onderzoek naar voren komt dat deze beweging moeilijker is uit te voeren en belastend is voor de rug. Hierop wordt een lichte beperking aangenomen, met als toelichting ‘tot 80 graden’. Verder wordt aangevuld dat langdurig gehurkt en geknield werken (item 5.5) beperkt is, aangezien dit ook een statische belasting op de rug is welke gezien de problematiek van eiseres vermeden moet worden.
4. Een arbeidsdeskundige b&b heeft in een rapport van 21 augustus 2024 geconcludeerd dat ook met de door de verzekeringsarts b&b aangenomen aanvullende beperkingen eiseres geschikt moet worden geacht voor de geduide functies schadecorrespondent (Sbc-code 516080), boekhouder, kassier (Sbc-code 515070) en medisch secretaresse (Sbc-code 494010). Ook de twee daarnaast geduide functies overschrijden de belastbaarheid van eiseres niet.
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het geconstateerde gebrek heeft hersteld. Eiseres is op een spreekuur gezien door een verzekeringsarts b&b, waar op de klachten van eiseres gericht onderzoek heeft plaatsgevonden. Op basis van dat onderzoek, de anamnese, en de door eiseres overgelegde informatie van de fysiotherapeut zijn vervolgens diverse aanvullende beperkingen aangenomen in de FML, onder meer op items 5.1 en 5.2. De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens gemotiveerd waarom eiseres ook met die aanvullende beperkingen geschikt moet worden geacht tot het uitvoeren van de geduide functies. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om deze conclusies voor onjuist te houden. Dat betekent dat het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,30% niet wijzigt.
6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens het geconstateerde motiveringsgebrek. Nu het UWV het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 11 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.