In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar arbeidsongeschiktheidspercentage op 40,30% was vastgesteld. De rechtbank heeft op 15 mei 2024 de zaak behandeld en op 6 juni 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering, maar eiseres heeft niet gereageerd op deze herstelpoging. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek op 3 december 2024 gesloten.
In de overwegingen van de rechtbank werd benadrukt dat het UWV het gebrek had hersteld door eiseres te laten onderzoeken door een verzekeringsarts. Deze arts concludeerde dat er aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nodig waren, gezien de medische situatie van eiseres, waaronder aangeboren scoliose en langdurige rugklachten. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres, ondanks de aanvullende beperkingen, geschikt was voor verschillende functies.
De rechtbank oordeelde dat het UWV het geconstateerde gebrek had hersteld en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,30% niet gewijzigd hoefde te worden. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit bleven in stand. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed, maar er werden geen proceskosten toegewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus en openbaar gemaakt op 11 december 2024.