4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feiten en omstandigheden
Tijdlijn
De rechtbank stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast. De rechtbank zet deze uiteen in chronologische volgorde.
15 tot en met 20 januari 2024
Op 15 januari 2024 ontvangt het LIRC door tussenkomst van de in Colombia gestationeerde Nederlandse liaison officer schriftelijk informatie van de Colombiaanse opsporingsautoriteiten met betrekking tot het zeeschip [het zeeschip] . Uit die informatie blijkt dat het schip mogelijk besmet is met 250 kilo cocaïne en vertrokken is vanuit de haven in Puerto Bolivar te Colombia. Uit die informatie blijkt ook dat de cocaïne mogelijk in ruim drie aan stuurboordzijde naast de ballasttanks is verborgen. Die ballastanks kunnen worden geopend met een dopsleutel en een steeksleutel van 30 mm.
Op 17 januari 2024 boekt [medeverdachte 1] een vlucht van Colombia naar Nederland. Op die dag is er eveneens WhatsApp-contact tussen verdachte en [medeverdachte 2] . Verdachte stuurt via de chat foto’s van certificaten en een foto van zijn rijbewijs naar [medeverdachte 2] .
Uit de telefoon van [medeverdachte 2] volgt dat hij op 18 januari 2024 druk op zoek is naar een busje/Volkswagen Caddy. Hij heeft chatcontact met een gebruiker ‘ [gebruikersnaam 1] ’ en uiteindelijk komt dit tot een afspraak voor de huur van een Volkswagen Caddy.
Op 20 januari 2024 wordt een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 1] gehuurd in [plaats 1] . De huurovereenkomst is aangegaan op naam van [naam 1] , een broer van [medeverdachte 3] . Op de huurovereenkomst staat verder het adres vermeld waarop [medeverdachte 3] staat ingeschreven. De telefoons van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en verdachte stralen rond het tijdstip van de huur aan in de omgeving van [plaats 1] . Het busje is na de huur weggezet aan de Sluisjesdijk in Rotterdam, waarna die vlak voor middernacht naar Zeeland wordt gereden.
Op 20 januari 2024 komt [medeverdachte 1] aan op Schiphol. Uit zijn telefoongegevens blijkt dat hij daarna verbleef bij [naam 2] in Rotterdam.
Vanaf 20 januari 2024 ligt [het zeeschip] afgemeerd bij [bedrijf] aan [adres 1] te [plaats 2] . Dit bedrijf is met name gespecialiseerd in de opslag, overslag en bewerking van droge bulkgoederen. [het zeeschip] was geladen met steenkool, aangemerkt als risicoschip en het enige schip dat op dat moment bij het bedrijf lag aangemeerd.
Gebleken is dat de telefoonnummers van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] rond 20.45 uur aanstralen in Lelystad, waar medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] verblijven. Rond 23.30 uur stralen zowel de telefoons van [medeverdachte 3] als [medeverdachte 6] aan in Rotterdam, aan de Sluisjesdijk, waar de Volkswagen Caddy is weggezet.
Verder is er op 20 januari 2024 op verschillende momenten op de dag chatcontact geweest tussen [medeverdachte 4] en gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] .
21 januari 2024
Op 21 januari 2024 omstreeks 04.45 uur ontvangt de politie een melding van de beveiliging van de kerncentrale te Borsele. Zij zien een Audi A3 met [kenteken 2] rond het terrein rijden en vier mannen uitstappen. Drie van hen trekken een fluorescerend veiligheidshesje aan, waarna zij terug het voertuig instappen. Omstreeks 05.36 uur wordt het voertuig gezien op de [straat] , die toegang geeft tot het bedrijf [bedrijf] Het voertuig wordt gecontroleerd. De bestuurder was [medeverdachte 4] , de bijrijder was [medeverdachte 3] . In het voertuig worden lege verpakkingen van een ringsleutel van 24 mm en van een verstelbare moersleutel (0-30 mm) aangetroffen. Verder wordt er in het opbergvak van het voertuig een Iphone aangetroffen. Die telefoon is door de politie onderzocht. De rechtbank stelt op basis van het onderzoek naar de zendmastlocaties in combinatie met de overige bevindingen vast dat deze telefoon in gebruik was bij [medeverdachte 4] . Uit het onderzoek aan die telefoon blijkt verder dat de applicatie ShipTracking was geïnstalleerd, er een kaart van het havengebied van Vlissingen-Oost was te zien en er is gezocht naar het schip [het zeeschip] . Ook is in die telefoon een filmpje aangetroffen van de gehuurde Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 1] .
Onder [medeverdachte 3] is het rijbewijs van zijn broer [naam 1] aangetroffen. Onder [medeverdachte 4] is een huurovereenkomst van genoemde Volkswagen Caddy aangetroffen.
Rond hetzelfde tijdstip worden op de Europaweg drie personen lopend aangetroffen. Dit waren [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] . Zij waren allen gekleed in werkkleding. Onder [medeverdachte 7] werd een verstelbare moersleutel (0-30 mm), een stanleymes en een map met papieren (waaronder binnenvaart veiligheidscheck) aangetroffen. Onder [medeverdachte 5] wordt een ringsleutel van 24 mm aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat dit gereedschap past bij de lege verpakkingen die in de Audi A3 zijn aangetroffen. Op de camerabeelden van [bedrijf] is te zien dat er drie personen ruim dertig minuten op het haventerrein zijn geweest. Zij zijn bij het hekwerk ter hoogte van het water om het hek heen geklommen en zo het terrein opgekomen. Gelet op het tijdstip, de locatie, de telefoongegevens en de omstandigheden waaronder de verdachten zijn aangehouden stelt de rechtbank vast dat het [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] zijn die op de beelden te zien zijn.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] bij het haventerrein zijn afgezet door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .
[het zeeschip] is omstreeks 09.50 uur doorzocht. Er is geen lading cocaïne aangetroffen.
Uit mastgegevens blijkt dat [medeverdachte 2] , verdachte en [medeverdachte 1] zich op 21 januari 2024 in de avond in Zeeuws-Vlaanderen bevinden en zijn er bij verdachte en [medeverdachte 1] verplaatsingen naar Hulst waarneembaar. Op basis van de telefoongegevens in combinatie met de camerabeelden blijkt dat er omstreeks 19.00 uur bij Albert Heijn in Hulst wordt afgesproken en dat zowel [medeverdachte 2] , verdachte als [medeverdachte 1] daarbij aanwezig zijn. Uit de chatberichten tussen gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en [medeverdachte 2] blijkt dat zij hebben afgesproken om [medeverdachte 1] daar op te halen. Uit chatberichten tussen [medeverdachte 2] en gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’ die avond blijkt verder dat zij in afwachting zijn van een reactie van [medeverdachte 4] . Ook deelt gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’ [medeverdachte 2] via de chat mee dat het belangrijk is dat iedereen naar binnen moet en [medeverdachte 2] zijn best moet doen omdat ‘het eruit moet morgen’.
Daarnaast blijkt uit chatberichten tussen [medeverdachte 2] en gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’ dat zij elkaar later die avond hebben ontmoet. [medeverdachte 2] is op zoek naar gereedschap en uit de berichten blijkt dat gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’ het gereedschap gaat regelen en uiteindelijk zelf naar [medeverdachte 2] toe gaat brengen. [medeverdachte 2] stuurt om 21.31 uur een adres in Terneuzen door aan gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’, te weten [adres 2] .
Uit het onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 8] die in beslag is genomen bij zijn aanhouding blijkt dat hij dit adres om 21.44 uur heeft opgezocht in Google Maps. Uit de ANPR-gegevens en de telefoongegevens van [medeverdachte 8] blijkt dat hij omstreeks 23.48 uur de Westerscheldetunnel passeert.
22 januari 2024
Op 22 januari ontvangt de politie omstreeks 07.45 uur een melding dat er bij [bedrijf] drie personen onder verdachte omstandigheden op het terrein zijn aangetroffen omdat zij niet op de juiste wijze waren aangemeld. Het gaat om [medeverdachte 2] , verdachte en [medeverdachte 1] . Zij zijn omstreeks 07.30 uur bij het terrein gearriveerd in een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 1] . Zij zijn op dat moment gekleed in werkkleding. Verdachte droeg onder andere een plattegrond van [bedrijf] en een gasmeter bij zich. Ook hadden de verdachten een sporttas bij zich met daarin een rugzak en gereedschap, waaronder een dopsleutelset met ratel, een klauwhamer, een beitel, schroevendraaiers en een touw.
Uit informatie van de security officer van [bedrijf] blijkt dat verdachte zich had aangemeld bij de balie met de opdracht om een filmpje te maken voor Total Safety aan boord van [het zeeschip] . Nadat bleek dat hij niet op de juiste wijze was aangemeld is hij even naar buiten gegaan. Uit de camerabeelden blijkt dat hij dan terugloopt naar de Volkswagen Caddy en vervolgens weer naar de incheckbalie. Intussen zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uit de laadruimte van de Volkswagen Caddy gestapt en onder de slagboom van het terrein doorgekropen, waar zij daarna worden aangesproken door een medewerker van [bedrijf] [medeverdachte 2] vertelt dan dat zij op een boot moeten werken. Zowel verdachte als [medeverdachte 2] hebben geprobeerd om zich aan te melden. Uit chatgesprekken tussen gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’ en [medeverdachte 2] is gebleken dat onder andere gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’ aan [medeverdachte 2] en indirect aan verdachte heeft uitgelegd hoe zij zich moeten aanmelden.
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank heeft hiervoor op chronologische wijzen de feiten en omstandigheden vastgesteld. De rechtbank zal hierna nader ingaan op een aantal onderwerpen, waarna zij in een tussenconclusie de rolverdeling tussen de verdachten zal vaststellen.
Betrokkenheid bij de huur van Volkswagen Caddy
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden vast dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] betrokkenheid hebben gehad bij de huur van de Volkswagen Caddy. Naast dat hun telefoons alle in de omgeving van [plaats 1] aanstralen ten tijde van de huur, blijkt dat [medeverdachte 2] al sinds 18 januari 2024 op zoek was naar een busje en dat dit tot een afspraak is gekomen met gebruiker ‘ [gebruikersnaam 1] ’. Op de telefoon van [medeverdachte 4] is een video van de desbetreffende Volkswagen Caddy aangetroffen.
Het rijbewijs en de gegevens van de broer van [medeverdachte 3] evenals het adres van [medeverdachte 3] , zijn op 20 januari 2024 gebruikt voor de huur van de Volkswagen Caddy en verder is dit rijbewijs bij zijn aanhouding onder [medeverdachte 3] aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 3] het rijbewijs van zijn broer aan de medeverdachten heeft verstrekt ten behoeve van de huur. Dat hij wist van de huur van het voertuig blijkt ook uit zijn eigen verklaring. De rechtbank weegt in dit verband mee dat [medeverdachte 3] op meer belangrijke momenten betrokken is geweest bij de gebeurtenissen op 21 en 22 januari 2024. De rechtbank zal later nader ingaan op de rol van [medeverdachte 3] . Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij niet wist met welk doeleinde het busje werd gehuurd, ongeloofwaardig.
De Volkswagen Caddy is op 20 januari 2024 vlak voor middernacht van Rotterdam naar Zeeuws-Vlaanderen verplaatst. Verdachte heeft de Volkswagen Caddy op 22 januari 2024 gebruikt om met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het terrein van [bedrijf] te betreden. Hij moet dus op enig moment tussen 20 januari 2024 en 22 januari 2024 de beschikking hebben gekregen over de sleutel van voornoemd voertuig.
Is [medeverdachte 8] de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op - [nummers] ?
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of [medeverdachte 8] in de periode van 20 tot en met 22 januari 2024 de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op - [nummers] . De rechtbank overweegt als volgt.
Op 25 januari 2024 is er een plaatsbepaling gedaan naar de telefoon met goednummer 2684273 , waarin het telefoonnummer eindigend op - [nummers] is gebruikt (de [gebruikersnaam 2] -telefoon). Het toestel bleek aanwezig te zijn in [café] in Rotterdam en is onbeheerd aangetroffen op de bar. [medeverdachte 8] was daar ten tijde van de doorzoeking op 25 januari 2024 aanwezig.
De aan het toestel gekoppelde Apple ID was [appleID] . De rechtbank stelt vast dat er een relatie kan worden gelegd tussen deze Apple ID en de Apple ID’s die gekoppeld zijn aan een aantal van de overige telefoons die op 24 januari 2024 in [café] zijn aangetroffen. In al deze Apple ID’s komt telkens het woord ‘ [naam 3] ’ terug. Eén van die telefoons (te weten ‘de iPhone van [naam 3] ’) bevat een directe link met [medeverdachte 8] omdat deze Iphone in februari 2024 in de woning van [medeverdachte 8] is aangetroffen. Ook wijzen de GPS-fixes erop dat dat toestel in gebruik was bij [medeverdachte 8] .
Naast dat er uit het toestel aanwijzingen volgen dat [medeverdachte 8] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op - [nummers] , volgt dit ook uit zijn feitelijk handelen. Zoals hiervoor is vastgesteld is gebleken dat gebruiker ‘ [gebruikersnaam 2] ’ op 21 januari 2024 gereedschap naar [medeverdachte 2] toe ging brengen. [medeverdachte 2] heeft omstreeks 21.31 uur een adres in Terneuzen aan ‘ [gebruikersnaam 2] ’ doorgegeven, wat [medeverdachte 8] kort daarna in zijn eigen telefoon heeft opgezocht in Google Maps. Verder is vast komen te staan dat [medeverdachte 8] ook daadwerkelijk naar Zeeuws-Vlaanderen is gereden. De tijdstippen uit de gesprekken tussen [medeverdachte 2] en ‘ [gebruikersnaam 2] ’ corresponderen met de feitelijke handelingen die [medeverdachte 8] heeft verricht die avond. Het onder de tweede groep aangetroffen gereedschap correspondeert met de foto’s die zijn aangetroffen op het toestel. Dit alles tezamen vormt voor de rechtbank een belangrijke aanwijzing dat [medeverdachte 8] op dat moment de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op - [nummers] .
Vast is komen te staan dat de simkaart met het telefoonnummer eindigend op - [nummers] in totaal acht minuten in het toestel heeft gezeten. Gelet op de korte tijd waarin het telefoonnummer in het toestel heeft gezeten, gaat de rechtbank ervan uit dat het nummer slechts gebruikt is om WhatsApp te activeren. Het is een feit van algemene bekendheid dat een simkaart nodig is voor het activeren van WhatsApp, maar het is niet noodzakelijk dat de simkaart met dat nummer daarna in de desbetreffende telefoon blijft zitten om toch gebruik te kunnen blijven maken van WhatsApp met dat nummer.
De politie heeft daarnaast onderzoek gedaan naar de locatiegegevens van de telefoon. Uit die gegevens blijkt ook dat het toestel na 22 januari 2024 op locaties aanwezig is geweest die direct te relateren zijn aan [medeverdachte 8] .
Er zijn geen aanwijzingen dat het nummer, de simkaart en/of de telefoon gedurende de onderzoeksperiode door anderen dan [medeverdachte 8] is gebruikt. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 8] de gebruiker is van het telefoonnummer eindigend op - [nummers] in de periode van 20 tot en met 22 januari 2024.
Tussenconclusie
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er zowel op 21 als 22 januari 2024 bij de verdachten interesse was in [het zeeschip] , het enige schip dat op dat moment bij [bedrijf] lag aangemeerd. De komst van het schip is voor beide groepen de reden geweest om op of in de omgeving van het terrein van [bedrijf] aanwezig te zijn. Beide groepen hadden de beschikking over gereedschap dat geschikt was om een ballastank van het schip te openen.
Ook stonden beide groepen in contact met het telefoonnummer eindigend op - [nummers] , dat kan worden toegeschreven aan [medeverdachte 8] . De rechtbank overweegt ten aanzien van de inhoud van de berichten die met dit nummer zijn verstuurd dat deze worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. De berichten kunnen, bezien naar hun inhoud, chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, niet anders begrepen worden dan dat de gesprekken gaan over het voorbereiden van de acties die op 21 en 22 januari 2024 plaatsvinden op en in de directe omgeving van het terrein van [bedrijf] Op basis van de inhoud van de berichten en gelet op zijn feitelijk handelen naar aanleiding van die berichten door [medeverdachte 8] wordt aan hem een aansturende, coördinerende en faciliterende rol toebedeeld.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt ook dat er in de dagen voor de daadwerkelijke uitvoering op 21 en 22 januari 2024, naast [medeverdachte 8] , meerdere personen zijn betrokken bij de voorbereiding hiervan. De rechtbank houdt, gelet op de feitenvaststelling en overwegingen, ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en verdachte hiervoor verantwoordelijk.
Aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] wordt, gelet op de feitelijke handelingen die zij hebben gepleegd, een coördinerende rol toebedeeld. Zij waren onder meer betrokken bij de huur van de Volkswagen Caddy, die pas door de tweede groep werd gebruikt. Ook blijkt uit de telefoongegevens dat [medeverdachte 3] samen met [medeverdachte 5] betrokken is geweest bij het ophalen van de minderjarige medeverdachten ( [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] ), die hij en [medeverdachte 4] vervolgens samen met [medeverdachte 5] bij [bedrijf] – voorzien van werkkleding en gereedschap – hebben afgezet. Vervolgens zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] blijven wachten, terwijl de medeverdachten zich de toegang tot het haventerrein hadden verschaft en daar ruim dertig minuten hebben verbleven.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij in geen enkel opzicht bij de activiteiten van de eerste groep betrokken was en niet wist met welk doel hij de medeverdachten naar het haventerrein moest brengen, ongeloofwaardig. De rechtbank weegt daarbij mee dat [medeverdachte 3] het terrein van [bedrijf] op 26 september 2023 eerder illegaal heeft betreden en daarom kennis had van de specifieke feiten en omstandigheden van de locatie. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat hij wetenschap had van en ook op andere data actief betrokken is geweest bij de voorbereiding en uitvoering van criminele activiteiten betreffende de invoer van cocaïne. In dit licht bezien is het voor de rechtbank dan ook aannemelijk dat [medeverdachte 3] degene is die de minderjarigen heeft opgehaald en dat dat zijn aanwezigheid op 21 januari 2024 in Lelystad verklaart. Uit de bewijsmiddelen volgt dus dat zijn rol groter is geweest dan het alleen telkens op het verkeerde moment op de verkeerde plek aanwezig zijn, zoals hij zelf heeft verklaard. Omdat hij, gelet op zijn voorgeschiedenis zoals blijkt uit zijn strafblad, ook bekend was met dergelijke activiteiten, kan het niet anders dan dat het voor hem duidelijk moest zijn geweest dat hij met iets illegaals bezig was toen hij vroeg in de nacht met meerdere personen naar een hem bekend havengebied is gereden, waarbij een tussenstop is gemaakt en er personen zijn uitgestapt om veiligheidshesjes aan te trekken. [medeverdachte 3] heeft op dat moment moeten weten dat hij betrokken was bij zaken die gericht waren op invoer en uithalen van cocaïne. Hij heeft die personen samen met [medeverdachte 4] bij het haventerrein afgezet en is vervolgens blijven wachten. Het verweer van de raadsman, dat [medeverdachte 3] niet wist dat hij zich inliet met illegale (uithaal)activiteiten, wordt daarom verworpen.
Ook [medeverdachte 2] heeft een coördinerende rol gehad en verdachte was hier, al was het op de achtergrond, bij betrokken of bij aanwezig. Hij heeft daarmee een grotere rol gehad dan alleen een uitvoerende. Zij stonden in contact met [medeverdachte 8] . Daarnaast is [medeverdachte 2] betrokken geweest bij de huur van de Volkswagen Caddy. Op 21 januari 2024 hebben [medeverdachte 2] en verdachte [medeverdachte 1] – terwijl zij hierover in contact stonden met [medeverdachte 8] – ontmoet in Hulst. Ook heeft [medeverdachte 2] gereedschap ontvangen van [medeverdachte 8] om op 22 januari 2024 te gebruiken. Zowel [medeverdachte 2] als verdachte hebben zich – al dan niet onder valse voorwendselen, voorzien van werkkleding en gereedschap – de toegang verschaft tot het terrein van [bedrijf] Zij waren van plan om de Volkswagen Caddy het terrein op te krijgen.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] voornamelijk een uitvoerende rol hebben gehad door zich op respectievelijk 21 en 22 januari de toegang te verschaffen tot het terrein van [bedrijf] Daarnaast blijkt uit voornoemde feiten en omstandigheden dat zij, al was het op de achtergrond, eveneens betrokkenheid hebben gehad bij handelingen die in de dagen daarvoor hebben plaatsgevonden.
4.3.2.2
Feit 1
Voorbereidingshandelingen
Voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10a van de Opiumwet moet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met het opzet om de invoer van harddrugs voor te bereiden en/of te bevorderen. Daarvoor is noodzakelijk dat sprake is van een concreet verband met verdovende middelen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de hiervoor genoemde informatie die op 15 januari 2024 door het LIRC is doorgegeven en waarin nadrukkelijk is genoemd dat het mogelijk om een hoeveelheid van 250 kilogram cocaïne zou gaan en waar dat op het schip verborgen zou liggen. Deze informatie is naar het oordeel van de rechtbank concreet in die zin dat er gesproken wordt over een bepaalde hoeveelheid cocaïne en de plek waar dat op het schip verborgen kon liggen. Bovendien is de informatie afkomstig van een autoriteit, waardoor deze als betrouwbaar mag worden beschouwd en geen strijd oplevert met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM. Daar komt bij dat het in deze zaak gaat om een schip dat afkomstig is uit Colombia, naar algemeen bekend een land waar cocaïne wordt geproduceerd en vervolgens naar Nederland wordt gesmokkeld. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat in de haven van Vlissingen zeer regelmatig grote partijen cocaïne worden ingevoerd. Door geen van de verdachten is verklaard dat het om iets anders zou gaan dan cocaïne. Het dossier bevat daarvoor ook geen aanwijzingen. Het staat dan voor de rechtbank ook buiten redelijke twijfel vast wat de intentie van de verdachten was, namelijk het invoeren van cocaïne, en dat de handelingen van de verdachten in de periode van 17 januari 2024 tot en met 22 januari 2024 daarop gericht waren.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachten, gelet op de wijze waarop de twee groepen te werk zijn gegaan en omdat er kennelijk een Volkswagen Caddy nodig was om de cocaïne te vervoeren, in de veronderstelling waren dat er een grote lading cocaïne in het schip verborgen moest liggen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachten op 21 en 22 januari 2024 naar het haventerrein zijn gereden, met het doel om een grote lading cocaïne van het schip te halen en deze vervolgens verder te vervoeren.
Het verband tussen de groepen
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de twee groepen samen of afzonderlijk van elkaar hebben gehandeld. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor de eerste groep geldt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] samen zijn aangetroffen en aangehouden in de directe omgeving van het haventerrein van [bedrijf] In hun directe omgeving is onder andere [medeverdachte 5] aangetroffen. Voor de tweede groep geldt dat [medeverdachte 2] , verdachte en [medeverdachte 1] samen zijn aangetroffen en aangehouden op dit haventerrein. Beide groepen verdachten zijn met elkaar te verbinden omdat zij zich in een kort tijdsbestek op en nabij hetzelfde haventerrein bevinden waar slechts één schip lag aangemeerd, dat een grote lading cocaïne zou bevatten. Ook toont de werkwijze van de eerste groep gelijkenissen met de werkwijze van de tweede groep verdachten. Alle verdachten die op het haventerrein aanwezig waren, droegen werkkleding en waren voorzien van gereedschap dat geschikt was om een ballastank van het schip te openen. Onder [medeverdachte 7] is op 21 januari 2024 een map binnenvaart veiligheidscheck aangetroffen, wat opvallend is omdat verdachte op 22 januari 2024 onder valse voorwendselen, onder andere met (soortgelijke) valse documenten, het terrein op probeerde te komen. Verder zijn beide groepen betrokken geweest bij de huur en verplaatsing van de Volkswagen Caddy op 21 januari 2024, die pas door de tweede groep gebruikt zou worden op 22 januari 2024. Bovendien kunnen beide groepen met elkaar worden verbonden omdat zij vanaf 20 januari 2024 in contact stonden met [medeverdachte 8] . [medeverdachte 8] is daardoor een belangrijke schakel geweest tussen de groepen.
Ook is gebleken van een persoonlijk verband tussen de verschillende leden uit de groepen. Zo weet [medeverdachte 3] wie [medeverdachte 8] is en kennen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] elkaar. Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] kennen elkaar. Daarnaast hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] bij elkaar op school gezeten. Verder is gebleken dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] relatief kort voor deze verdenking samen bij een drugsgerelateerd voorval in de haven van Rotterdam betrokken zijn geweest, namelijk op 27 december 2023. Er is toen een watertaxi werd besteld op de naam [medeverdachte 2] , terwijl er een risicoschip lag. Hierop werd een auto gecontroleerd en daarin zaten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] samen met een man uit Colombia. Ten slotte is de man waar [medeverdachte 1] na zijn aankomst in Nederland verbleef, te weten [naam 2] , een bekende van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de groepen in de bewuste periode gezamenlijk zijn opgetrokken.
Opzet en medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin ligt besloten dat een verdachte het opzet heeft gehad op zowel de samenwerking als op het gronddelict. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Indien verdachten niets (willen) verklaren of ontkennen, kan de wetenschap en daarmee het opzet op de gezamenlijke drugsinvoer of de voorbereidingshandelingen daartoe eventueel met toepassing van een feit van algemene bekendheid of algemene ervaringsregels uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid.
Zo is het een feit van algemene bekendheid dat het logistieke traject rond de invoer van verdovende middelen per schip ingewikkeld is, omdat het smokkelen heimelijk en onopvallend moet plaatsvinden. Voor de verschillende voorbereidings- en uitvoeringshandelingen worden meerdere personen ingeschakeld, maar niet meer dan strikt noodzakelijk vanwege het heimelijke karakter van de operatie en de aanzienlijke straatwaarde die de drugs vertegenwoordigen. Dit brengt met zich dat de betrokken personen wetenschap van de drugssmokkel moeten hebben om hun rol te kunnen vervullen en taken met elkaar af te stemmen. Dit impliceert opzet op de samenwerking tussen de betrokken personen en het gronddelict: de invoer van de drugs dan wel de daarop gerichte voorbereidingshandelingen. Andersom geldt overigens ook dat doorgaans alleen de mensen die betrokken zijn op de hoogte worden gesteld van het proces met betrekking tot de invoer om de risico’s op ontdekking door de politie of diefstal door concurrenten te voorkomen.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden betreffende de handelingen en rolverdeling en de algemene overwegingen over het opzet en het medeplegen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Zij hebben allen handelingen verricht die van essentieel belang waren voor de verlengde invoer van cocaïne. De rechtbank overweegt dat dit moet worden bezien in de chronologische context van de gebeurtenissen en handelingen die zijn verricht in de periode van 17 tot en met 22 januari 2024. Daaraan doet niet af dat de verdachten verschillende rollen hadden in de voorbereidingshandelingen en de ene verdachte minder frequent in het dossier voorkomt dan de ander. Alle verdachten hebben, zoals hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank een significant aandeel gehad in de voorbereidingshandelingen.
Is er sprake van (voorbereiding van de) verlengde invoer van cocaïne?
Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst en/of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. Gebleken is dat het containerschip waarmee cocaïne ingevoerd zou worden, afkomstig was uit Colombia met als bestemming de haven van Vlissingen. De verdachten stonden hierover in contact met elkaar, wisselden informatie met elkaar uit en gaven en/of ontvingen instructies aan en van elkaar. Verder hebben de verdachten samen voorwerpen, zoals gereedschap, en een voertuig geregeld en voorhanden gehad waarvan zij wisten dat deze bestemd waren om de cocaïne van het schip te krijgen voor het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van die cocaïne na de feitelijke invoer. Gelet hierop is sprake van het voorbereiden en bevorderen van de verlengde invoer van cocaïne.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen en in vereniging met anderen door een ander de gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en het voorhanden hebben van voorwerpen en vervoermiddelen om de invoer, het afleveren, het verstrekken en het vervoeren van cocaïne voor te bereiden en te bevorderen.
4.3.2.3
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte zich samen met anderen de toegang heeft verschaft tot het afgesloten haventerrein van [bedrijf] te [plaats 2] . Het verweer dat verdachte afzonderlijk van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gehandeld, wordt verworpen. Uit de onder feit 1 vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onderdeel is geweest van groep 2 die tot doel had om volgens een vooraf gemaakt plan het haventerrein op 22 januari 2024 gezamenlijk te betreden. De gedragingen van verdachte kunnen dan ook worden gekwalificeerd als een gezamenlijke uitvoering gericht op het zich de toegang verschaffen tot het afgesloten haventerrein door middel van valse voorwendselen/vals kostuum.