ECLI:NL:RBZWB:2024:8683

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/3120
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De inspecteur van de Belastingdienst had op 10 mei 2023 een naheffingsaanslag van € 3.379 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 24 september 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag niet terecht was en vermindert deze tot € 3.005.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur zijn standpunt voldoende heeft onderbouwd en dat de taxateur van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) deskundig was. Belanghebbende had de bewijslast om aan te tonen dat er sprake was van waardevermindering door schade, maar slaagde hier niet in. De rechtbank stelt vast dat de historische nieuwprijs van de auto € 127.268 bedraagt en de handelsinkoopwaarde € 61.276. De rechtbank concludeert dat de afschrijving 51,85% bedraagt en dat de verschuldigde Bpm € 13.410 is, wat leidt tot een te weinig betaalde Bpm van € 3.005.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de inspecteur en de Staat veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 300 en € 200 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft ook bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 365 en proceskosten van € 2.998 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.379.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag en verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 28 januari 2022 een gebruikte personenauto uit Duitsland van het merk en type BMW X6 High Executive (hierna: de auto) gekocht voor € 69.747,90 (exclusief btw).
3.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 10.405 aan Bpm voldaan ter zake van de inschrijving van de auto in het Nederlandse kentekenregister. De auto heeft als datum eerste toelating 28 juli 2021.
3.2.
Bij de aangifte is een expertiseverslag van Voertuig Taxaties BV van 3 februari 2022 (het taxatierapport) gevoegd. In het taxatierapport heeft de taxateur van belanghebbende onder meer de volgende gegevens over de auto vermeld: historische nieuwprijs Nederland (inclusief opties) van € 122.538, een bruto Bpm van € 27.854 en een handelsinkoopwaarde (na aftrek schade) van € 45.778. De taxateur heeft voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde tot uitgangspunt genomen de koerslijstwaarde van XRay van € 60.271. Op dit bedrag heeft de taxateur € 6.416 (95% van de gecalculeerde reparatiekosten van € 8.911) als schade in aftrek gebracht.
3.3.
De RDW heeft de auto op 1 maart 2022 gekeurd. Belanghebbende is bij e-mail van 3 maart 2022 door Team Bpm van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) verzocht om de auto op 8 maart 2022 te komen tonen te Soesterberg.
3.4.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport van 10 maart 2022 vastgelegd. Volgens DRZ volgt uit het VWE SilverDAT/VIN informatiesysteem dat de auto een consumentenprijs heeft van € 123.815 en volgt uit de koerslijst van XRay een waarde voor een gelijksoortige gebruikte auto van € 61.276. Daarnaast heeft DRZ vastgesteld dat de netto catalogusprijs van de auto € 82.161 bedraagt. De medewerker van DRZ heeft onder de bevindingen in het rapport aangegeven op welke onderdelen van de schadecalculatie van belanghebbende wordt afgeweken. De conclusie van DRZ luidt:
“Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand
van het voertuig)”
3.5.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van DRZ aan belanghebbende medegedeeld, uitgaande van een bruto Bpm € 27.854, een naheffingsaanslag Bpm van € 3.379 op te gaan leggen.

Beoordeling door de rechtbank

DRZ
4. Belanghebbende heeft gesteld dat de reden dat de taxateur van DRZ de schades aan de auto over het hoofd heeft gezien onder meer kan worden verklaard doordat hij niet deskundig is.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het staat de inspecteur vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de medewerker van DRZ niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van haar keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.
Waardevermindering wegens schade
4.2.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van Bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in deze koerslijst verwerkte beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. [1]
4.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat van een zeer jonge exclusieve auto niet snel mag worden aangenomen dat sprake is van gebruiksschade. De schades aan de bumper en op de velgen zijn echte schades. De velgen waren bij het tonen van de auto aan DRZ zwart overgespoten. Daarnaast mag een waardevermindering vanwege van het ontbreken van Nederlandse boeken en software in aanmerking worden genomen.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft grotere foto’s van de auto, zoals die door DRZ zijn genomen ten tijde van de schouwing van de auto, overgelegd. Op een (grote) foto van de boardcomputer van de auto is de tekst ‘
Totaal 5.605 km / Waarden vanaf individueel’ af te lezen. Ook van de velgen en bumper zijn grote en duidelijke foto’s verstrekt. Gelet op de toelichting van DRZ en de (grotere) foto’s van de auto, acht de rechtbank aannemelijk dat bij het tonen van de auto geen sprake is van beschadigingen aan de auto zoals belanghebbende betoogt. Belanghebbende heeft immers ter zitting aangegeven dat de beschadigingen bij het tonen van de auto aan DRZ al waren hersteld. Door de beschadigingen te herstellen heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 10, tiende lid, Wet Bpm in samenhang met artikel 8, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm. Gedurende ten hoogste zes werkdagen vanaf het afschrijvingsmoment diende de auto te worden getoond in dezelfde staat als waarin de auto verkeerde op het afschrijvingsmoment (zie ook 3.3). Gelet op het voorgaande is belanghebbende niet in haar bewijslast geslaagd in hoeverre de herstelde beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de koerslijstwaarde van € 61.276 tot gevolg hebben.
Historische nieuwprijs
4.5.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de historische nieuwprijs moet worden berekend aan de hand van het wettelijke systeem uitgaande van de netto catalogusprijs, te vermeerderen met btw en Bpm. Uit de berekening van belanghebbende volgt een historische nieuwprijs van € 127.268, uitgaande van de netto-catalogusprijs van de auto zoals die door DRZ is bepaald. De inspecteur heeft de netto catalogusprijs zoals die door DRZ is bepaald (€ 82.161) niet betwist. De rechtbank zal daarom uitgaan van een historische nieuwprijs van de auto van € 127.268.
Hoogte naheffingsaanslag.
4.6.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van de auto respectievelijk € 127.268 en € 61.276 bedragen. De afschrijving bedraagt dan 51,85 percent. Niet in geschil is dat de historische bruto Bpm van de auto € 27.854 is. De rechtbank berekent de verschuldigde Bpm op € 13.410. Het te weinig op aangifte betaalde Bpm bedraagt alsdan € 3.005. De naheffingsaanslag moet dus met € 372 worden verminderd.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.7.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 5 augustus 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 17 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 5 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 9 maanden heeft geduurd en daarmee 3 maanden te lang, komt € 300 (3/5) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 200) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.005.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en ook krijgt belanghebbende een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.005;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 300;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 200;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en
2.4Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.