In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning uit 1930, vastgesteld op € 817.000, welke waarde na bezwaar werd verlaagd naar € 791.000. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en heeft het beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de waarde van de woning op de waardepeildatum, 1 januari 2022, vastgesteld op € 756.000. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd moet worden en dat de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig moet worden verlaagd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden.