ECLI:NL:RBZWB:2024:862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
02-073347-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens (on)betrouwbaarheid van herkenning in inbraakzaak

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak in een woning in Vlissingen op 16 december 2021. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was niet verschenen op de zitting, maar zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, voerde aan dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, gebaseerd op herkenningen door negen verbalisanten op camerabeelden van de inbraak. De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van deze herkenningen en pleitte voor vrijspraak, onder andere omdat de verbalisanten geen specifieke persoonskenmerken konden noemen die de herkenning onderbouwden.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld en geconcludeerd dat de herkenningen door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank benadrukte dat bij herkenningen aan de hand van camerabeelden voorzichtigheid geboden is, vooral wanneer deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn. De beelden toonden twee mannen, maar de zichtbaarheid van de verdachte was beperkt door een pet en andere kleding, waardoor de rechtbank oordeelde dat de persoonskenmerken niet voldoende zichtbaar waren voor een betrouwbare herkenning.

Aangezien er geen ander bewijs was dat de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak kon aantonen, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-073347-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 januari 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie
mr. M. van Leeuwen en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
16 december 2021 samen met een ander heeft ingebroken in een woning aan de [adres] in Vlissingen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit samen met een ander heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de processen-verbaal betreffende de toegang tot het appartementencomplex en de bevindingen op de plaats delict, en de herkenningen door negen verbalisanten van verdachte op de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. In de eerste plaats kan niet worden bewezen dat de twee mannen die te zien zijn op de camerabeelden van 16 december 2021 de inbraak hebben gepleegd. Ten tweede zijn de herkenningen door de verbalisanten niet betrouwbaar. Zij noemen geen specifieke onderscheidende persoonskenmerken van de persoon die zij hebben herkend als verdachte.
Het gezicht van die persoon is niet goed zichtbaar door een pet, en omdat het gezicht voornamelijk van de zijkant is te zien. Ook hebben zij niet aangegeven wanneer zij de verdachte voor het laatst hebben gezien.
Daarbij komt dat twee van de negen verbalisanten verdachte eerder al aantoonbaar onjuist hebben herkend van een foto of beelden.
Gelet op het voorgaande wordt vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 16 december 2021 is ingebroken in het appartement van [benadeelde] aan de [adres] in Vlissingen. Blijkens de verklaring van [getuige] vond de inbraak plaats tussen 12:00 uur en 13:00 uur. Het dossier bevat twee videobestanden van camerabeelden van die dag van de parkeergarage gelegen naast het appartementencomplex. Het eerste bestand geeft beelden weer in de tijdspanne 12:27:27 tot en met 12:27:38 uur. Hierop is te zien dat twee mannen de opgang naar het appartementencomplex oplopen, met hun rug richting de camera. Het tweede bestand toont beelden in de tijdspanne 12:55:33 tot en met 12:56:05 uur. Hierop zijn dezelfde twee mannen te zien die nu vanuit de richting van het appartementencomplex dezelfde opgang aflopen, waarbij de man links in beeld een gevulde plastic tas draagt. Deze beelden zijn getoond in het televisieprogramma ‘Opsporing Verzocht’. Daarop hebben negen verbalisanten verdachte herkend als de man die in het tweede bestand links in beeld is te zien.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan, ook wanneer deze herkenningen door verbalisanten worden gedaan. Dit geldt temeer wanneer deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem tenlastegelegde kunnen aantonen, zoals hier het geval is. Bij de beoordeling van het bewijs dient te worden getoetst of de aan de hand van de foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van camerabeelden of foto’s is onder meer van belang in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Hierbij spelen de kwaliteit van de camerabeelden of foto’s en de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken daarop een belangrijke rol. Daarnaast is van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem of haar herkende persoon eerder heeft gezien.
De rechtbank overweegt dat hoofdzakelijk de beelden van het tweede bestand tot een herkenning zouden kunnen leiden, omdat daarin de twee personen met hun gezicht in de richting van de camera lopen. De kwaliteit van de camerabeelden is op zichzelf zodanig dat aan de hand daarvan in beginsel een herkenning mogelijk is. De rechtbank overweegt voorts dat de man links, die is herkend als verdachte, een pet draagt waardoor zijn ogen vanwege de klep van de pet en het standpunt van de camera vrijwel niet te zien zijn. Het hoofd van de persoon links is vanaf het moment dat de personen zo dichtbij zijn dat hun gezichten beter in beeld komen alleen van opzij te zien. Zijn jas heeft een hoge kraag die tot onder zijn kin komt, en een grote capuchon. Hierdoor en door de pet zijn de vorm van zijn hoofd en gezicht niet goed zichtbaar.
De genoemde verbalisanten hebben in hun processen-verbaal van herkenning aangegeven op grond van welke persoonskenmerken zij verdachte hebben herkend op de camerabeelden, maar zij hebben geen van allen omschreven wát aan deze persoonskenmerken zo onderscheidend is dat zij daardoor verdachte herkenden als de persoon links op de beelden. Aan welke specifieke kenmerken van bijvoorbeeld de neus, de mond en de ogen zij (het gezicht van) verdachte hebben herkend, hebben zij niet vermeld. De meer specifiek omschreven kenmerken, te weten ‘de vorm van de oogkassen’, ‘de blik in zijn ogen’ en het ‘forse voorkomen’ ziet de rechtbank niet terug op de beelden.
Gelet op het beperkt in beeld komen van het gezicht van de persoon links zijn naar het oordeel van de rechtbank op de beelden de specifieke, onderscheidende persoonskenmerken van het gezicht van die persoon onvoldoende zichtbaar om daarop een betrouwbare herkenning te baseren.
Voor wat betreft de overige door de verbalisanten genoemde kenmerken waaraan zij verdachte menen te herkennen, geldt eveneens dat zij niet specificeren wát aan bijvoorbeeld de houding en de manier van lopen van de persoon links op de beelden zo onderscheidend is dat zij om die reden deze persoon herkennen als verdachte.
Verder heeft geen van de verbalisanten in hun proces-verbaal van herkenning opgenomen wanneer zij verdachte voor het laatst hebben gezien, zodat onvoldoende duidelijk is of hun beeld van verdachte nog actueel is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de herkenningen door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn om tot een bewezenverklaring te komen.
Aangezien het dossier geen overig bewijs bevat dat wijst op betrokkenheid van verdachte bij deze inbraak zal de rechtbank verdachte vrijspreken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2024.