ECLI:NL:RBZWB:2024:8608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
02-163307-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor openlijk in vereniging geweld plegen en bedreiging

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon en medeplegen van bedreiging. De zaak vond plaats in Middelburg, met parketnummer 02-163307-24. De verdachte was aanwezig bij een geweldsincident op 16 mei 2024 in Vlissingen, waarbij hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij zelf geen geweldshandelingen heeft verricht, wel een significante bijdrage heeft geleverd aan de voorbereiding en uitvoering van de bedreiging en het geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen en medeplegen van bedreiging, maar sprak hem vrij van het neersteken van het slachtoffer, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op dat geweld. De officier van justitie had een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden en een werkstraf van 100 uur geëist, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand op, met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 50 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn beperkte rol in het geweldsincident, maar benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-163307-24
vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [datum 1] 2007 te [plaats 1] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. H. Goedegebure, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 2 december 2024, waarbij de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 16 mei 2024 in Vlissingen openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) en hem, al dan niet samen met een ander dan wel anderen, heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaringen, de verklaringen van verdachte en de medeverdachten en het aantreffen van het wapen in een kluis bij de medeverdachte in de woning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde. Zij voert daartoe aan dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het plegen van geweld in vereniging. Ook heeft hij geen enkele significante bijdrage geleverd aan het geheel van geweldshandelingen. Hij had geen wetenschap vooraf dat de medeverdachten wapens meenamen en dat daarmee zou worden gedreigd of gestoken. Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging voert de verdediging aan dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, nu hij al voor de escalatie op afstand is gaan staan en geen enkele significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dat verdachte met [slachtoffer] heeft afgesproken en hem naar een plek heeft gebracht, maakt nog niet dat hij deel uitmaakte van één groep en er in vereniging is opgetreden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandighedenOp basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 mei 2024 omstreeks 04:25 uur heeft in Vlissingen een geweldsincident plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) betrokken zijn geweest.
Op 15 mei 2024 waren verdachte, de medeverdachten, [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) samen in de woning van [medeverdachte 2] aan het chillen. Op enig moment die avond heeft [medeverdachte 1] verteld dat hij ruzie had met [slachtoffer] . Hij wilde met hem afspreken om hem aan te spreken en bang te maken/te bedreigen. Verdachte en [medeverdachte 2] hielden er rekening mee dat daarbij enkele klappen zouden kunnen vallen. Verdachte heeft [slachtoffer] op verzoek van [medeverdachte 1] toegevoegd op snapchat. Vervolgens zijn er door [medeverdachte 1] en/of verdachte berichten gestuurd vanaf het snapchataccount van verdachte naar [slachtoffer] . Verdachte en [slachtoffer] hebben, nadat dit via snapchat zo was afgesproken, elkaar die nacht ontmoet bij de [supermarkt] in Vlissingen. [medeverdachte 1] heeft verdachte daarna via snapchat aanwijzingen gegeven waar hij met [slachtoffer] naartoe moest gaan. Verdachte is met [slachtoffer] naar [locatie] gelopen, maar omdat daar te veel politie was, moesten zij van [medeverdachte 1] doorlopen naar een bankje in een speeltuin. Dit speeltuintje lag aan de [straat] in Vlissingen. Verdachte en [slachtoffer] zijn op het bankje gaan zitten en kort daarop kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , beiden voorzien van gezichtsbedekking, aanlopen. [naam 1] en [naam 2] waren hier ook bij. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn naar het bankje toegelopen en toen zij daar waren, is verdachte opgestaan en een stukje weggelopen. Hij is samen met [naam 1] en [naam 2] op korte afstand van het bankje gaan staan. [slachtoffer] wilde ook opstaan, maar hij werd door [medeverdachte 2] gedwongen te blijven zitten. [medeverdachte 2] richtte daarbij een (niet van echt te onderscheiden) vuurwapen op [slachtoffer] . Vervolgens moest [slachtoffer] op zijn knieën gaan zitten en ‘sorry’ zeggen. Ook moest hij zijn zakken leeg maken. [slachtoffer] heeft dit alles gedaan. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] daarna met een mes in zijn bovenlichaam gestoken. Terwijl [medeverdachte 1] de eerste keer stak, zijn verdachte, [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] weggerend.
4.3.2.1
Feit 1
Voor een veroordeling voor openlijke geweldpleging is vereist dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante bijdrage of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Deze bijdrage zelf behoeft niet van gewelddadige aard te zijn.
Uit de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] blijkt dat de bedoeling van het afspreken met [slachtoffer] was om hem aan te spreken en bang te maken / te bedreigen. Door hen werd er rekening mee gehouden dat daarbij mogelijk ook een paar klappen zouden kunnen vallen. Daaruit volgt dat zij opzet hadden op het bedreigen van [slachtoffer] en op enig geweld richting hem. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , voorzien van gezichtsbedekking, de feitelijke geweldshandelingen hebben gepleegd, waaronder een (niet van echt te onderscheiden) wapen op [slachtoffer] richten en hem bedreigen. Verdachte heeft daaraan echter een significante bijdrage geleverd door aanwezig te zijn bij de voorbereiding, althans voorbespreking van het feit en voorts - in de wetenschap dat er gedreigd kon worden en dat er mogelijk klappen zouden kunnen vallen - met [slachtoffer] af te spreken en hem mee te nemen naar het bankje waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar toe zouden komen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] konden daardoor tot hun geweldshandelingen komen. Verdachte heeft zich daarvan niet gedistantieerd en is op korte afstand blijven staan, waardoor hij de groep getalsmatig heeft versterkt. Pas nadat [medeverdachte 1] [slachtoffer] voor de eerste keer had gestoken is hij weggerend.
Tussenconclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer] .
Opzet op steken?
Uit de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] blijkt verder dat zij er niet op bedacht waren dat [medeverdachte 1] een mes bij zich had of dat er gestoken zou gaan worden. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen waaruit afgeleid zou kunnen worden zij hier wel van op de hoogte waren. Integendeel, toen zij op enig moment zagen dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] met een mes stak, schrokken zij hier zo van dat zij gelijk zijn weggerend. Uit hun verklaringen, die kort na het incident zijn afgenomen, blijkt ook dat zij oprecht verbaasd waren over wat er gebeurd was. De rechtbank acht op basis van het voorgaande niet bewezen dat verdachte op enig moment opzet heeft gehad op het toegepaste geweld door (enkel) [medeverdachte 1] , te weten het neersteken van [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het deel van het openlijke geweld dat bestaat uit het neersteken van [slachtoffer] , zoals onder het laatste gedachtestreepje aan hem is tenlastegelegd. Daarvoor kan verdachte niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Ook zal de rechtbank hem vrijspreken van het tweede gedachtestreepje, nu alleen verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] tegen zijn schouder heeft getrapt en deze verklaring geen ondersteuning vindt in de overige bewijsmiddelen.
4.3.2.2
Feit 2
Hiervoor is vastgesteld dat het de bedoeling was om een ruzie op te lossen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] door [slachtoffer] naar een plek te laten komen en hem aan te spreken en bang te maken/te bedreigen. Verdachte heeft [slachtoffer] naar de plek geleid waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] hebben aangesproken, een nepwapen op hem hebben gericht en hem hebben bedreigd. De verdachten hebben aldus allen een rol gespeeld bij het plegen van het feit.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of sprake is van medeplegen. Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet allereerst vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachten aan het delict moet dan van voldoende gewicht zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachten, hun aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte wist dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te bedreigen. Verdachte was namelijk aanwezig bij de voorbereiding, althans voorbespreking van deze bedreiging en heeft zich daar niet gedistantieerd. Integendeel, hij heeft met [slachtoffer] afgesproken en hem naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geleid die hem vervolgens hebben bedreigd. Verdachte vormde daarmee een onmisbare schakel om tot uitvoering van het feit te komen. Hij hield er, net als de anderen, rekening mee dat er mogelijk fysiek geweld gebruikt zou worden. Verdachte is aanwezig gebleven toen hij zag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , voorzien van gezichtsbedekking, [slachtoffer] aanspraken en een vuurwapen op hem richtten dat niet van echt te onderscheiden was. Er is dan ook sprake van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 16 mei 2024 te Vlissingen openlijk, te weten op de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door een
opeen
vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] te richten/houden, en die [slachtoffer] te bedreigen;
2
op 16 mei 2024 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op korte afstand voor die voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en daarbij een
opeen vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] te richten/houden en daarbij die [slachtoffer] woordelijk toe te spreken: "Ga op je knieën zitten" en "Zeg sorry".
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de tweede en derde regel van het onder 1 respectievelijk 2 tenlastegelegde weggevallen het woord ‘op’.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsneden zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in zijn rapport en daarnaast een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uur. Bij zijn eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van verdachte daarin, de adviezen van de deskundigen en de jonge leeftijd van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt zij aan verdachte een werkstraf op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke straf en als voorwaarde voortzetting van de hulpverlening. Zij verzoekt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de uiterst geringe betrokkenheid van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer] en het medeplegen van bedreiging. Een van de medeverdachten had eerder ruzie met het slachtoffer. Verdachte heeft samen met de medeverdachten bewust de confrontatie opgezocht met het slachtoffer om deze ruzie ‘op te lossen’. In eerste instantie volgens hen om het slachtoffer aan te spreken en bang te maken, waarbij niet werd uitgesloten dat er mogelijk een paar klappen zouden vallen. Het slachtoffer is echter vanuit het niets met een (nep)vuurwapen bedreigd en gedwongen op zijn knieën te gaan zitten en ‘sorry’ te zeggen. Dit moet voor het slachtoffer een angstaanjagende ervaring zijn geweest. Uiteindelijk heeft dit tot het steekincident geleid, waarbij het slachtoffer, door toedoen van een medeverdachte, levensbedreigend gewond is geraakt. Verdachte is in ieder geval medeverantwoordelijk voor de bedreigende en onveilige situatie die is ontstaan voor het slachtoffer.
Voor wat betreft de ernst van het feit betrekt de rechtbank in haar oordeel dat de rol van verdachte gering was. Hij heeft zelf geen geweldshandelingen verricht en het steekincident wordt hem niet verweten. Hij wordt in deze zaak slechts (mede) verantwoordelijk gehouden voor het openlijk geweld en de bedreiging die daarmee gepaard ging. Het handelen van verdachte heeft op zichzelf dan ook niet tot letsel geleid.
Verdachte heeft op geen enkel moment stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Hij heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en laten zien geen enkel respect te hebben voor het gevoel van veiligheid van anderen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en vaak (langdurig) psychische klachten hebben van wat hen is overkomen. Bovendien heeft het openlijk geweldsincident zich buiten op straat afgespeeld. Daardoor voelen ook andere mensen zich onveilig. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Gelet op de strafbeschikking van 30 mei 2024 houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de Raad is op 18 november 2024 een rapport over verdachte uitgebracht. Uit dit rapport en de toelichting van de raadsvertegenwoordiger ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte is gediagnosticeerd met een stoornis binnen het autismespectrum en ADHD. Daarnaast heeft hij te maken gehad met ingrijpende gebeurtenissen. De Raad denkt dat verdachte hierdoor een stuk gevoeliger is voor delictgedrag en beïnvloeding door anderen. Dit is ook de grootste zorg. Daarnaast zijn er zorgen op het gebied van alcohol- en drugsgebruik, geestelijke gezondheid, relaties en vaardigheden. Het is belangrijk dat de betrokken hulpverlening vanuit [traject] en de jeugdreclassering de komende periode wordt voortgezet. Verdachte heeft toezicht, sturing en duidelijke kaders/grenzen nodig. De hulpverlening samen met een passende en structurele dagbesteding zoals verdachte die nu heeft, zijn beschermende factoren. De kans op herhaling van strafbare feiten wordt laag ingeschat. De Raad heeft een leerstraf overwogen, maar vindt dit niet passend omdat de zorgen daarmee niet geheel zijn weg te nemen. Bovendien zou dit naast de reeds ingezette hulpverlening teveel zijn. Hij adviseert een werkstraf op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar en de voorwaarden zoals opgenomen in het rapport. Namens de Raad is ter terechtzitting verklaard dat hij een voorwaardelijke jeugddetentie gelet op de ernst van de delicten passend vindt.
De zittingsvertegenwoordiger van Jeugdbescherming west Zeeland heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat er een positieve ontwikkeling is te zien bij verdachte en dat het belangrijk is dat deze wordt voortgezet. Hij is van mening dat de belaste voorgeschiedenis van verdachte de reden is dat hij in deze situatie is beland. Verdachte is erg geschrokken. Met betrekking tot de op te leggen straf heeft de zittingsvertegenwoordiger opgemerkt dat verdachte 4 dagen in de week werkt en dat hij 1 dag in de week naar school gaat. Dat is met de therapieën die hij volgt best veel. Belangrijk is dat de reeds ingezette hulpverlening vanuit [traject] wordt voortgezet.
De ouders van verdachte staan achter het advies van de Raad. Verdachte is na dit incident gestopt met het gebruiken van drugs. Zij zien sindsdien een vrolijkere jongen, die gedreven is om zijn studie en werk goed op te pakken. Hun grootste zorg is de keuze van verdachte met betrekking tot vrienden.
De strafoplegging
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Naast wat hierboven is overwogen, neemt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat mee dat verdachte nu op de goede weg is en gemotiveerd lijkt te zijn om iets van zijn leven te maken. De rechtbank is evenwel van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten met geen andere of lichtere straf kan worden volstaan dan met het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie. Zij zal deze (in afwijking van de eis van de officier van justitie) matigen tot één maand. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad en een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten. Daarnaast vindt de rechtbank een werkstraf van 50 uur passend en geboden. Zij zal daarbij bepalen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 6 dagen, daarvan zal worden afgetrokken.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van mr. J.A.M. de Kerf, advocaat te Goes, een vordering tot schadevergoeding ingediend van - na aanvulling -
€ 13.356,77 voor schade die hij als gevolg van de tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is opgebouwd uit een bedrag van € 3.356,77 wegens materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade. De benadeelde partij stelt dat de verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het gehele bedrag, omdat de verdachten in samenhang hebben gehandeld. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering voor wat betreft de vervoers- en parkeerkosten met € 106,92 verminderd, omdat sprake is van een dubbeltelling. In totaal wordt nu een bedrag van € 13.249,85 gevorderd.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk kan worden toegewezen en dat deze dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft zij betoogd de vordering aanzienlijk te matigen gelet op de uiterst geringe betrokkenheid van verdachte bij de feiten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard, zoals hierboven omschreven, dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank zal hieronder toelichten welke schade voor toewijzing in aanmerking komt.
Materiële schade
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op verhaal van materiële schade zal worden afgewezen, nu er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde schadeposten en de bewezen verklaarde strafbare feiten. De verdachte is immers vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging waarmee deze schadeposten verband houden, te weten het steekincident.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat op de benadeelde partij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is gericht en dat hij vervolgens is bedreigd. Bij zo’n bedreiging is er sprake van een ernstig misdrijf: hierdoor wordt immers een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en geestelijke integriteit van benadeelde. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,00 billijk. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen. Zij zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
C
onclusie
De rechtbank acht de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten vanaf 16 mei 2024.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal over het toegewezen schadebedrag de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 16 mei 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank het hiervoor genoemde toewijsbaar geachte deel van de vordering tot schadevergoeding, zijnde € 1.000,00, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2:Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 1 (één) maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte tijdens de proeftijd, of zoveel korter als de hulpverlener in overleg met de jeugdreclassering nodig vindt, meewerkt aan hulpverlening door [traject] of een soortgelijke organisatie gericht op zijn problematiek (trauma, adhd, autisme);
* dat verdachte tijdens de proeftijd actief moet meewerken aan het hebben én behouden van een dagbesteding in de vorm van werk en/of stage;
* dat verdachte tijdens de proeftijd openheid moet geven over zijn netwerk en actief moet meewerken aan ondersteuning gericht op het afstand nemen van antisociale contacten;
* dat verdachte tijdens de proeftijd moet meewerken aan urinecontroles om zicht te krijgen op drugsgebruik en openheid moet geven van/in gesprek te gaan over zijn middelengebruik;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het [slachtoffer] , geboren op [datum 2] 2005 te [plaats 2] , en de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [datum 3] 2008 te [plaats 3] , en [medeverdachte 2] , geboren op [datum 4] 1999 te [plaats 4] ;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in ` artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 50 (vijftig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 (vijfentwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.000,00 (één duizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
16 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering dat ziet op vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op vergoeding van de materiële schade af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 1.000,00 (één duizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of de mededaders de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.W.P.J. Hopmans en mr. J.F.C. Janssen, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2024.
Mr. Janssen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Vlissingen
openlijk, te weten, op de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door (meermalen)
- een (vuur)wapen, in elk geval een voor bedreiging geschikt voorwerp en/of een
(vuur)wapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] te wijzen en/of
houden en/of dit voornoemde (vuur)wapen in/op/tegen het hoofd van die
[slachtoffer] te richten/houden, en/of die [slachtoffer] te bedreigen,
- in/op/tegen de schouder van die [slachtoffer] te trappen,
- die [slachtoffer] in/op/tegen de rug en/of buik en/of zijstreek en/of de vingers,
althans het lichaam, te steken;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Vlissingen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door (op korte afstand) voor die voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en/of
(daarbij) een (vuur)wapen, in elk geval een voor bedreiging geschikt voorwerp en/of
een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] te wijzen
en/of houden en/of dit voornoemde (vuur)wapen in/op/tegen het hoofd van die
[slachtoffer] te richten/houden en/of (daarbij) die [slachtoffer] woordelijk toe te
spreken: "Ga op je knieën zitten" en/of "Zeg sorry", althans woorden en/of
feitelijkheden van gelijke aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )