4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandighedenOp basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 mei 2024 omstreeks 04:25 uur heeft in Vlissingen een geweldsincident plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) betrokken zijn geweest.
Op 15 mei 2024 waren verdachte, de medeverdachten, [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) samen in de woning van [medeverdachte 2] aan het chillen. Op enig moment die avond heeft [medeverdachte 1] verteld dat hij ruzie had met [slachtoffer] . Hij wilde met hem afspreken om hem aan te spreken en bang te maken/te bedreigen. Verdachte en [medeverdachte 2] hielden er rekening mee dat daarbij enkele klappen zouden kunnen vallen. Verdachte heeft [slachtoffer] op verzoek van [medeverdachte 1] toegevoegd op snapchat. Vervolgens zijn er door [medeverdachte 1] en/of verdachte berichten gestuurd vanaf het snapchataccount van verdachte naar [slachtoffer] . Verdachte en [slachtoffer] hebben, nadat dit via snapchat zo was afgesproken, elkaar die nacht ontmoet bij de [supermarkt] in Vlissingen. [medeverdachte 1] heeft verdachte daarna via snapchat aanwijzingen gegeven waar hij met [slachtoffer] naartoe moest gaan. Verdachte is met [slachtoffer] naar [locatie] gelopen, maar omdat daar te veel politie was, moesten zij van [medeverdachte 1] doorlopen naar een bankje in een speeltuin. Dit speeltuintje lag aan de [straat] in Vlissingen. Verdachte en [slachtoffer] zijn op het bankje gaan zitten en kort daarop kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , beiden voorzien van gezichtsbedekking, aanlopen. [naam 1] en [naam 2] waren hier ook bij. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn naar het bankje toegelopen en toen zij daar waren, is verdachte opgestaan en een stukje weggelopen. Hij is samen met [naam 1] en [naam 2] op korte afstand van het bankje gaan staan. [slachtoffer] wilde ook opstaan, maar hij werd door [medeverdachte 2] gedwongen te blijven zitten. [medeverdachte 2] richtte daarbij een (niet van echt te onderscheiden) vuurwapen op [slachtoffer] . Vervolgens moest [slachtoffer] op zijn knieën gaan zitten en ‘sorry’ zeggen. Ook moest hij zijn zakken leeg maken. [slachtoffer] heeft dit alles gedaan. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] daarna met een mes in zijn bovenlichaam gestoken. Terwijl [medeverdachte 1] de eerste keer stak, zijn verdachte, [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] weggerend.
4.3.2.1
Feit 1
Voor een veroordeling voor openlijke geweldpleging is vereist dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante bijdrage of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Deze bijdrage zelf behoeft niet van gewelddadige aard te zijn.
Uit de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] blijkt dat de bedoeling van het afspreken met [slachtoffer] was om hem aan te spreken en bang te maken / te bedreigen. Door hen werd er rekening mee gehouden dat daarbij mogelijk ook een paar klappen zouden kunnen vallen. Daaruit volgt dat zij opzet hadden op het bedreigen van [slachtoffer] en op enig geweld richting hem. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , voorzien van gezichtsbedekking, de feitelijke geweldshandelingen hebben gepleegd, waaronder een (niet van echt te onderscheiden) wapen op [slachtoffer] richten en hem bedreigen. Verdachte heeft daaraan echter een significante bijdrage geleverd door aanwezig te zijn bij de voorbereiding, althans voorbespreking van het feit en voorts - in de wetenschap dat er gedreigd kon worden en dat er mogelijk klappen zouden kunnen vallen - met [slachtoffer] af te spreken en hem mee te nemen naar het bankje waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar toe zouden komen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] konden daardoor tot hun geweldshandelingen komen. Verdachte heeft zich daarvan niet gedistantieerd en is op korte afstand blijven staan, waardoor hij de groep getalsmatig heeft versterkt. Pas nadat [medeverdachte 1] [slachtoffer] voor de eerste keer had gestoken is hij weggerend.
Tussenconclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer] .
Opzet op steken?
Uit de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] blijkt verder dat zij er niet op bedacht waren dat [medeverdachte 1] een mes bij zich had of dat er gestoken zou gaan worden. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen waaruit afgeleid zou kunnen worden zij hier wel van op de hoogte waren. Integendeel, toen zij op enig moment zagen dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] met een mes stak, schrokken zij hier zo van dat zij gelijk zijn weggerend. Uit hun verklaringen, die kort na het incident zijn afgenomen, blijkt ook dat zij oprecht verbaasd waren over wat er gebeurd was. De rechtbank acht op basis van het voorgaande niet bewezen dat verdachte op enig moment opzet heeft gehad op het toegepaste geweld door (enkel) [medeverdachte 1] , te weten het neersteken van [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het deel van het openlijke geweld dat bestaat uit het neersteken van [slachtoffer] , zoals onder het laatste gedachtestreepje aan hem is tenlastegelegd. Daarvoor kan verdachte niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Ook zal de rechtbank hem vrijspreken van het tweede gedachtestreepje, nu alleen verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] tegen zijn schouder heeft getrapt en deze verklaring geen ondersteuning vindt in de overige bewijsmiddelen.
4.3.2.2
Feit 2
Hiervoor is vastgesteld dat het de bedoeling was om een ruzie op te lossen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] door [slachtoffer] naar een plek te laten komen en hem aan te spreken en bang te maken/te bedreigen. Verdachte heeft [slachtoffer] naar de plek geleid waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] hebben aangesproken, een nepwapen op hem hebben gericht en hem hebben bedreigd. De verdachten hebben aldus allen een rol gespeeld bij het plegen van het feit.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of sprake is van medeplegen. Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet allereerst vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachten aan het delict moet dan van voldoende gewicht zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachten, hun aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte wist dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te bedreigen. Verdachte was namelijk aanwezig bij de voorbereiding, althans voorbespreking van deze bedreiging en heeft zich daar niet gedistantieerd. Integendeel, hij heeft met [slachtoffer] afgesproken en hem naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geleid die hem vervolgens hebben bedreigd. Verdachte vormde daarmee een onmisbare schakel om tot uitvoering van het feit te komen. Hij hield er, net als de anderen, rekening mee dat er mogelijk fysiek geweld gebruikt zou worden. Verdachte is aanwezig gebleven toen hij zag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , voorzien van gezichtsbedekking, [slachtoffer] aanspraken en een vuurwapen op hem richtten dat niet van echt te onderscheiden was. Er is dan ook sprake van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.