ECLI:NL:RBZWB:2024:8607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
02-163969-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, medeplegen bedreiging en het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 mei 2024 in Vlissingen openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, [slachtoffer], en daarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gebruikt. De verdachte, geboren in 1999, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N. Assouiki. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte openlijk geweld, bedreiging en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken was bij het geweldsincident, waarbij de verdachte een nepwapen op [slachtoffer] richtte en hem dwong op zijn knieën te gaan. De rechtbank achtte de verdachte niet mede verantwoordelijk voor het steekincident dat door [medeverdachte 1] plaatsvond, omdat hij niet op de hoogte was van de intenties van zijn medeverdachte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 154 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 50 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, samen met de medeverdachten. De uitspraak benadrukte de ernst van het geweldsincident en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-163969-24
vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [datum 1] 1999 te [plaats 1] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december, waarbij de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 16 mei 2024 in Vlissingen
1. openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] );
2. hem, al dan niet samen met een ander dan wel anderen, heeft bedreigd;
3. een wapen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de aangifte, de getuigenverklaringen, de verklaringen van verdachte en de medeverdachten en het aantreffen van het wapen in een kluis bij verdachte in de woning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het onder tenlastegelegde openlijk in vereniging geweld plegen met uitzondering van het laatste gedachtestreepje, het steken met een mes. Voor dat deel van de tenlastelegging dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte wist niet dat de medeverdachte zou gaan steken en werd daar compleet door verrast. Hij heeft weliswaar meegedaan door een nepwapen op [slachtoffer] te richten en hem te bedreigen, maar dat was zonder de intentie te hebben om de situatie te laten escaleren naar dergelijk zwaar geweld. Daar neemt verdachte afstand van.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
Feit 1
Vaststaande feiten en omstandighedenOp basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 mei 2024 omstreeks 04:25 uur heeft in Vlissingen een geweldsincident plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) betrokken zijn geweest.
Op 15 mei 2024 waren verdachte, de medeverdachten, [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) samen in de woning van verdachte aan het chillen. Op enig moment die avond heeft [medeverdachte 1] verteld dat hij ruzie had met [slachtoffer] . Hij wilde met hem afspreken om hem aan te spreken en bang te maken/te bedreigen. Verdachte en zijn medeverdachten hielden er rekening mee dat daarbij enkele klappen zouden kunnen vallen. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer] op verzoek van [medeverdachte 1] toegevoegd op snapchat. Vervolgens zijn er door hem en/of [medeverdachte 2] berichten gestuurd vanaf het snapchataccount van [medeverdachte 2] naar [slachtoffer] . [medeverdachte 2] en [slachtoffer] hebben, nadat dit via snapchat zo was afgesproken, elkaar die nacht ontmoet bij de [supermarkt] in Vlissingen . [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] daarna via snapchat aanwijzingen gegeven waar hij met [slachtoffer] naartoe moest gaan. [medeverdachte 2] is met [slachtoffer] naar het [locatie] gelopen, maar omdat daar te veel politie was, moesten zij van [medeverdachte 1] doorlopen naar een bankje in een speeltuin. Dit speeltuintje lag aan de [straat] in Vlissingen . [medeverdachte 2] en [slachtoffer] zijn op het bankje gaan zitten en kort daarop kwamen verdachte en [medeverdachte 1] , beiden voorzien van gezichtsbedekking, aanlopen. [naam 1] en [naam 2] waren hier ook bij. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn naar het bankje toegelopen en toen zij daar waren, is [medeverdachte 2] opgestaan en een stukje weggelopen. Hij is samen met [naam 1] en [naam 2] op korte afstand van het bankje gaan staan. [slachtoffer] wilde ook opstaan, maar hij werd door verdachte gedwongen te blijven zitten. Verdachte richtte daarbij een (niet van echt te onderscheiden) vuurwapen op [slachtoffer] . Vervolgens moest [slachtoffer] op zijn knieën gaan zitten en ‘sorry’ zeggen. Ook moest hij zijn zakken leeg maken. [slachtoffer] heeft dit alles gedaan. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] daarna met een mes in zijn bovenlichaam gestoken. Terwijl [medeverdachte 1] de eerste keer stak, zijn verdachte, [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] weggerend.
Conclusie
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aan de openbare weg tezamen en in vereniging met in ieder geval [medeverdachte 1] geweld heeft gepleegd door een (niet van echt te onderscheiden) wapen op [slachtoffer] te richten en hem te bedreigen. Verdachte heeft dit ook bekend.
Steken?
Uit de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] blijkt dat de bedoeling van het afspreken met [slachtoffer] was om hem aan te spreken en bang te maken/te bedreigen. Door hen werd er rekening mee gehouden dat daarbij mogelijk ook een paar klappen zouden kunnen vallen, maar zij hebben allen verklaard dat zij er niet op bedacht waren dat [medeverdachte 1] een mes bij zich had of dat er gestoken zou gaan worden. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen waaruit afgeleid zou kunnen worden zij hier wel van op de hoogte waren. Integendeel, toen zij op enig moment zagen dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] met een mes stak, schrokken zij hier zo van dat zij gelijk zijn weggerend. Uit hun verklaringen, die kort na het incident zijn afgenomen, blijkt ook dat zij oprecht verbaasd waren over wat er gebeurd was. De rechtbank is van oordeel dat verdachte om die reden niet mede verantwoordelijk is voor dit onderdeel van het openlijk geweld. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op dit geweld.
Conclusie
De rechtbank zal dan ook verdachte vrijspreken van het steken van [slachtoffer] , zoals onder het laatste gedachtestreepje aan hem is tenlastegelegd. Ook zal de rechtbank hem vrijspreken van het tweede gedachtestreepje, nu alleen [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] tegen zijn schouder heeft getrapt en deze verklaring geen ondersteuning vindt in de overige bewijsmiddelen.
4.3.2.2
Feit 2 en 3
Verdachte heeft bekend samen met [medeverdachte 1] op 16 mei 2024 [slachtoffer] te hebben bedreigd. Ook heeft hij bekend een op een pistool gelijkend voorwerp voorhanden te hebben gehad. Op grond hiervan en de bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage II acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 16 mei 2024 te Vlissingen openlijk, te weten op de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door een
opeen vuurwapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] te richten/houden, en die [slachtoffer] te bedreigen;
2
op 16 mei 2024 te Vlissingen , tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op korte afstand voor die voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en daarbij een
opeen vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die [slachtoffer] te richten/houden en daarbij die [slachtoffer] woordelijk toe te spreken: "Ga op je knieën zitten" en "Zeg sorry" ;
3
op 16 mei 2024 te Vlissingen een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een pistool van het Duitse merk DWM, type P-08 (Luger) voorhanden heeft gehad.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de tweede en derde regel van het onder 1 respectievelijk 2 tenlastegelegde weggevallen het woord ‘op’.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsneden zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 43 weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, waarvan 34 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in haar rapport geadviseerd. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur. Bij zijn eis heeft hij rekening gehouden met het feit dat verdachte niet degene is geweest die het slachtoffer heeft gestoken. Verder heeft hij rekening gehouden met de ernst van de feiten, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Zij bepleit de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voorwaardelijk op te leggen, of een voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Verdachte had geen intentie om geweld te gebruiken of het slachtoffer te verwonden. Hij heeft veel spijt. Het incident heeft niet alleen bij het slachtoffer diepe sporen achtergelaten, maar ook bij verdachte. Hij heeft zich ingezet om zijn leven weer op orde te krijgen. Hij heeft werk en is gemotiveerd voor begeleiding en behandeling. De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid Sr.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer] , bedreiging van hem en het voorhanden hebben van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Een van de medeverdachten had eerder ruzie met het slachtoffer. Verdachte heeft samen met de medeverdachten bewust de confrontatie opgezocht met het slachtoffer om deze ruzie ‘op te lossen’. In eerste instantie volgens hen om het slachtoffer aan te spreken en bang te maken, waarbij niet werd uitgesloten dat er mogelijk een paar klappen zouden vallen. Het slachtoffer is echter vanuit het niets met een (nep)vuurwapen bedreigd en gedwongen op zijn knieën te gaan zitten en ‘sorry’ te zeggen. Dit moet voor het slachtoffer een angstaanjagende ervaring zijn geweest. Uiteindelijk heeft dit tot het steekincident geleid, waarbij het slachtoffer door toedoen van een medeverdachte levensbedreigend gewond is geraakt. Verdachte is in ieder geval medeverantwoordelijk voor de bedreigende en onveilige situatie die is ontstaan voor het slachtoffer.
Voor wat betreft de ernst van het feit betrekt de rechtbank in haar oordeel dat het steekincident verdachte niet wordt verweten. Hij wordt in deze zaak slechts (mede) verantwoordelijk gehouden voor het openlijk geweld en de bedreiging die daarmee gepaard ging. Het handelen van verdachte heeft op zichzelf dan ook niet tot letsel geleid. De rechtbank merkt hierbij op dat, hoewel er juridisch bezien geen sprake is van (eendaadse) samenloop, er wel rekening mee wordt gehouden in dit vonnis dat deze twee strafbare feiten feitelijk wel met elkaar samenhangen.
Verdachte heeft op geen enkel moment stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Hij heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en laten zien geen enkel respect te hebben voor het gevoel van veiligheid van anderen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en vaak (langdurig) psychische klachten hebben van wat hen is overkomen. Bovendien heeft het openlijk geweldsincident zich buiten op straat afgespeeld. Daardoor voelen ook andere mensen zich onveilig. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop. De onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde feiten hebben telkens weliswaar betrekking op hetzelfde feitencomplex, maar de strekking van deze bewezen verklaarde feiten loopt te zeer uiteen om te kunnen oordelen dat sprake is van eendaadse samenloop. Het onder feit 1 bewezen verklaarde openlijk in vereniging gepleegde geweld ziet op de bescherming van de openbare orde, terwijl de onder feit 2 bewezen verklaarde bedreiging ziet op het voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door een bedreiging met een ernstig misdrijf.
De persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Gelet op het vonnis van de kantonrechter van 29 november 2024 houdt de rechtbank rekening met artikel 63 Sr.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 18 november 2024. Hieruit volgt dat sprake is van een belast verleden. Het is onduidelijk of en zo ja, van welke problematiek mogelijk sprake is bij verdachte. Een psychodiagnostisch onderzoek is van belang om de delictgerelateerde en risicofactoren in kaart te brengen. De reclassering kan geen inschatting maken van de kans dat verdachte nogmaals een geweldsdelict zal plegen. Wel schat zij de kans op het onttrekken aan de voorwaarden hoog in, omdat hij gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis de voorwaarden heeft overtreden. De reclassering vindt reclasseringstoezicht desondanks geïndiceerd. Geadviseerd wordt, bij een veroordeling, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de voorwaarden zoals opgenomen in het rapport.
De strafoplegging
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Naast wat hierboven is overwogen neemt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat mee dat verdachte nu op de goede weg is en gemotiveerd lijkt te zijn om iets van zijn leven te maken. De verdediging heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis en daarnaast een voorwaardelijke straf. De rechtbank is van oordeel dat daar niet mee kan worden volstaan. Zij laat daarbij de ernst van de feiten meewegen. Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 154 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij zal daarvan 90 dagen voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar. Dit betekent dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de straf al heeft ondergaan. Aan de voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen, maar deze beperken tot 50 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van mr. J.A.M. de Kerf, advocaat te Goes, een vordering tot schadevergoeding ingediend van - na aanvulling -
€ 13.356,77 voor schade die hij als gevolg van de tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is opgebouwd uit een bedrag van € 3.356,77 wegens materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade. De benadeelde partij stelt dat de verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het gehele bedrag, omdat de verdachten in samenhang hebben gehandeld. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering voor wat betreft de vervoers- en parkeerkosten met € 106,92 verminderd, omdat sprake is van een dubbeltelling. In totaal wordt nu een bedrag van € 13.249,85 gevorderd.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk kan worden toegewezen en dat deze dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit met betrekking tot het steekincident. Gelet daarop heeft zij verzocht de vordering van de benadeelde partij aanzienlijk te matigen. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de posten ‘eigen risico’, ‘daggeldvergoeding ziekenhuis’, ‘huishoudelijke hulp’ en ‘kleding’ direct causaal verband houden met de steekpartij en niet met de gedragingen van verdachte. De post vervoers- en parkeerkosten heeft zij betwist, omdat deze onvoldoende onderbouwd is. Bovendien houdt ook het grootste deel van deze post causaal verband met de steekpartij en niet met de gedragingen van verdachte. Zij verzoekt de benadeelde partij voor deze posten niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging gesteld dat het begrijpelijk is dat er een hoge vordering wordt ingediend, maar deze schade heeft een direct causaal verband met het steekincident en heeft dus geen oorzakelijk verband met de gedragingen van verdachte. Zij verzoekt dit deel van de vordering aanzienlijk te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard, zoals hierboven omschreven, dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank zal hieronder toelichten welke schade voor toewijzing in aanmerking komt.
Materiële schade
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op verhaal van materiële schade zal worden afgewezen, nu er geen causaal verband bestaat tussen de gestelde schadeposten en de bewezen verklaarde strafbare feiten. De verdachte is immers vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging waarmee deze schadeposten verband houden, te weten het steekincident.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de benadeelde partij heeft gericht en hem heeft bedreigd. Bij zo’n bedreiging is er sprake van een ernstig misdrijf: hierdoor wordt immers een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en geestelijke integriteit van benadeelde. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,00 billijk. De rechtbank zal de vordering voor dat deel toewijzen. Zij zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
C
onclusie
De rechtbank acht de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten vanaf 16 mei 2024.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal over het toegewezen schadebedrag de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 16 mei 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank het hiervoor genoemde toewijsbaar geachte deel van de vordering tot schadevergoeding, zijnde € 1.000,00, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededaders is betaald, en andersom.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.
Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2:Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 154 (honderdvierenvijftig) dagen, waarvan 90 (negentig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingsreclassering van Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3 in Breda en zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Mocht gedurende het toezicht aan de hand van de middelencontrole blijken dat er sprake is van overmatig middelengebruik kan er ook voor een verslavingsinstelling gekozen worden. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie of observatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door een rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het [slachtoffer] , geboren op [datum 2] 2005 te [plaats 2] , en de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [datum 3] 2008 te [plaats 3] , en [medeverdachte 2] , geboren op [datum 4] 2007 te [plaats 4] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte meewerkt aan psychodiagnostisch onderzoek dan wel verdiepingsdiagnostiek. Verdachte werkt mee aan de daaruit voortkomende geadviseerde interventies;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
voorwaarden daarbijzijn dat:
* verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 (vijftig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 (vijfentwintig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.000,00 (één duizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
16 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering dat ziet op vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op vergoeding van de materiële schade af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
(feit 1 en 2), € 1.000,00 (één duizend euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 (twintig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of (één van) de mededaders de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een wapen, (PL2000-2024121751-G2728754);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. H.W.P.J. Hopmans en
mr. N.C.W. Haesen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2024.
Mr. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Vlissingen
openlijk, te weten, op de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door (meermalen)
- een (vuur)wapen, in elk geval een voor bedreiging geschikt voorwerp en/of een
(vuur)wapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] te wijzen en/of
houden en/of dit voornoemde (vuur)wapen in/op/tegen het hoofd van die
[slachtoffer] te richten/houden, en/of die [slachtoffer] te bedreigen,
- in/op/tegen de schouder van die [slachtoffer] te trappen,
- die [slachtoffer] in/op/tegen de rug en/of buik en/of zijstreek en/of de vingers,
althans het lichaam, te steken;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Vlissingen ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door (op korte afstand) voor die voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en/of
(daarbij) een (vuur)wapen, in elk geval een voor bedreiging geschikt voorwerp en/of
een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] te wijzen
en/of houden en/of dit voornoemde (vuur)wapen in/op/tegen het hoofd van die
[slachtoffer] te richten/houden en/of (daarbij) die [slachtoffer] woordelijk toe te
spreken: "Ga op je knieën zitten" en/of "Zeg sorry", althans woorden en/of
feitelijkheden van gelijke aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Vlissingen
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een
ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk
een pistool van het Duitse merk DWM, type P-08 (Luger)
voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )