ECLI:NL:RBZWB:2024:8606

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
02-163325-24 en 02-150104-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag en bedreiging met jeugddetentie en PIJ-maatregel

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging. De zaak vond plaats in Middelburg en werd behandeld door de meervoudige kamer. De verdachte werd beschuldigd van het steken van een slachtoffer met een mes op 16 mei 2024 in Vlissingen, waarbij het slachtoffer levensbedreigend gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer, omdat de verdachte niet handelde uit zelfverdediging. De rechtbank legde een jeugddetentie van acht maanden op, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de verdachte zich moet houden aan bepaalde voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn gedragsproblematiek en de noodzaak voor behandeling. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 9.805,00 toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-163325-24 en 02-150104-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [datum 1] 2008 te [plaats 1] ,
gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting [jeugdinrichting] ,
[adres] ,
raadsvrouw mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 2 december 2024, waarbij de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen, op 16 mei 2024 te Vlissingen heeft geprobeerd om
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te doden door hem met een mes te steken en hem heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag (feit 1) en bedreiging (feit 2). Hij baseert zich daarbij op de aangifte, het letsel van aangever, de getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachte en de medeverdachten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot doodslag, maar dat geen sprake is van medeplegen. Voor dat deel van de tenlastelegging dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte handelde echter uit zelfverdediging, waardoor er sprake is van noodweer.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging bepleit zij vrijspraak, omdat hij de handelingen zoals in de tenlastelegging opgenomen niet heeft verricht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandighedenOp basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 mei 2024 omstreeks 04:25 uur heeft in Vlissingen een geweldsincident plaatsgevonden, waarbij verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) betrokken zijn geweest. [slachtoffer] is hierbij levensbedreigend gewond geraakt.
Op 15 mei 2024 waren verdachte, de medeverdachten, [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) samen in de woning van [medeverdachte 1] aan het chillen. Op enig moment die avond heeft verdachte verteld dat hij ruzie had met [slachtoffer] . Hij wilde met hem afspreken om hem aan te spreken en bang te maken/te bedreigen. Verdachte en zijn medeverdachten hielden er rekening mee dat daarbij enkele klappen zouden kunnen vallen. [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer] op verzoek van verdachte toegevoegd op snapchat. Vervolgens zijn er door verdachte en/of [medeverdachte 2] berichten gestuurd vanaf het snapchataccount van [medeverdachte 2] naar [slachtoffer] . [medeverdachte 2] en [slachtoffer] hebben, nadat dit via snapchat zo was afgesproken, elkaar die nacht ontmoet bij de [supermarkt] in Vlissingen. Verdachte heeft [medeverdachte 2] daarna via snapchat aanwijzingen gegeven waar hij met [slachtoffer] naartoe moest gaan. [medeverdachte 2] is met [slachtoffer] naar [locatie] gelopen, maar omdat daar te veel politie was, moesten zij van verdachte doorlopen naar een bankje in een speeltuin. Dit speeltuintje lag aan de [straat] in Vlissingen. [medeverdachte 2] en [slachtoffer] zijn op het bankje gaan zitten en kort daarop kwamen verdachte en [medeverdachte 1] , beiden voorzien van gezichtsbedekking, aanlopen. [naam 1] en [naam 2] waren hier ook bij. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn naar het bankje toegelopen en toen zij daar waren, is [medeverdachte 2] opgestaan en een stukje weggelopen. Hij is samen met [naam 1] en [naam 2] op korte afstand van het bankje gaan staan. [slachtoffer] wilde ook opstaan, maar hij werd door [medeverdachte 1] gedwongen te blijven zitten. [medeverdachte 1] richtte daarbij een (niet van echt te onderscheiden) vuurwapen op [slachtoffer] . Vervolgens moest [slachtoffer] op zijn knieën gaan zitten en ‘sorry’ zeggen. Ook moest hij zijn zakken leeg maken. [slachtoffer] heeft dit alles gedaan. Verdachte heeft [slachtoffer] daarna met een mes in zijn bovenlichaam gestoken. Terwijl verdachte stak, zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] weggerend. Verdachte heeft [slachtoffer] een aantal keer gestoken.
4.3.2.1
Feit 1
Poging tot doodslag
Vaststaat dat het verdachte was die [slachtoffer] een aantal keer met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken. Verdachte heeft dit steken ook bekend. Niet is gebleken dat verdachte wilde dat [slachtoffer] daardoor dood zou gaan. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat bij verdachte sprake was van vol opzet. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam kwetsbare en vitale organen van het menselijk lichaam en belangrijke (slag)aderen bevinden. Door met een mes meerdere keren in het bovenlichaam te steken zoals verdachte heeft gedaan, bestaat de aanmerkelijke kans dat één of meer van deze vitale organen of aderen zouden worden geraakt en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Uit de medische verklaring blijkt ook dat het letsel levensbedreigend was.
Conclusie
De rechtbank vindt dan ook de poging tot doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
Is sprake van medeplegen?
Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet allereerst vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachten aan het delict moet dan van voldoende gewicht zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachten, hun aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [naam 1] en [naam 2] blijkt dat de bedoeling van het afspreken met [slachtoffer] was om hem aan te spreken en bang te maken/te bedreigen. Door hen werd er rekening mee gehouden dat daarbij mogelijk ook een paar klappen zouden kunnen vallen, maar zij hebben allen verklaard dat zij er niet op bedacht waren dat verdachte een mes bij zich had of dat er gestoken zou gaan worden. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen waaruit afgeleid zou kunnen worden zij hier wel van op de hoogte waren. Integendeel, toen zij op enig moment zagen dat verdachte [slachtoffer] met een mes stak, schrokken zij hier zo van dat zij gelijk zijn weggerend. Uit hun verklaringen, die kort na het incident zijn afgenomen, blijkt ook dat zij oprecht verbaasd waren over wat er gebeurd was. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en (één van) de medeverdachten bij het steken van [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van medeplegen.
4.3.2.2
Feit 2
Hiervoor is al overwogen dat voor een bewezenverklaring van medeplegen allereerst moet vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten met [slachtoffer] hebben afgesproken met de bedoeling om hem aan te spreken en bang te maken, waarbij er rekening mee werd gehouden dat er mogelijk ook een paar klappen zouden vallen. Verdachte was, voorzien van gezichtsbedekking, aanwezig op het moment dat [medeverdachte 1] een pistool op [slachtoffer] richtte en hem dwong te blijven zitten. Vervolgens werd [slachtoffer] door verdachte en [medeverdachte 1] gedwongen op zijn knieën te gaan zitten en ‘sorry’ te zeggen. Verdachte heeft zich al die tijd niet gedistantieerd, heeft meegedaan en zelf geweldshandelingen uitgevoerd door [slachtoffer] te steken.
De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. De bijdrage van verdachte is wezenlijk en van zodanig gewicht geweest dat deze kan worden aangemerkt als medepleger.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 16 mei 2024 te Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in het bovenlichaam, en in de vingers van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 16 mei 2024 te Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door op korte afstand voor die voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en daarbij een
opeen vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die [slachtoffer] te richten/houden en daarbij die [slachtoffer] woordelijk toe te spreken: "Ga op je knieën zitten" en "Zeg sorry".
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging, is in de derde regel van het onder 2 tenlastegelegde weggevallen het woord ‘op’.
De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er sprake was van een noodweer(-exces)situatie, waardoor verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat het steken met een mes door verdachte een directe reactie was op het feit dat hij zag dat [slachtoffer] zijn hand naar zijn rug bracht en probeerde iets omhoog te trekken. Verdachte dacht dat [slachtoffer] een mes pakte en hem (verdachte) wilde steken. In reactie daarop heeft verdachte [slachtoffer] gestoken. Dit levert een noodweersituatie op.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op
noodweer(-exces) moet worden verworpen, omdat de handelingen van verdachte en de medeverdachten gericht waren op een confrontatie. Toen het uit de hand liep, is verdachte niet weggegaan. Integendeel, verdachte heeft als eerste fysiek geweld gebruikt tegen [slachtoffer] , namelijk het verschillende keren met een mes steken. De medeverdachten en getuigen hebben geen van allen verklaard dat zij hebben gezien dat [slachtoffer] iets van achter zijn rug probeerde te pakken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
In geval er sprake is van een noodweersituatie waarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden, kan een beroep op noodweerexces slagen. Deze overschrijding is verontschuldigbaar als de gedraging waaruit de verdediging bestaat, het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen inhoudende dat [slachtoffer] iets vanachter zijn rug wilde pakken, volgt niet uit de bewijsmiddelen. Zoals hiervoor overwogen heeft verdachte samen met [medeverdachte 1] , [slachtoffer] met een vuurwapen bedreigd, hem op zijn knieën gedwongen en vervolgens gedwongen om sorry te zeggen. Uit de verklaringen van [slachtoffer] , de medeverdachten en de getuigen volgt dat verdachte en [medeverdachte 1] de agressoren waren en dat [slachtoffer] precies deed wat er gezegd werd. Verdachte was degene die volgens de verklaringen van de getuigen en medeverdachten “ineens” een mes pakte en [slachtoffer] “meteen” meerdere keren stak. Zij hebben geen van allen verklaard dat zij hebben gezien dat [slachtoffer] probeerde iets van achter zijn rug te pakken. Bovendien doet aan de aannemelijkheid van het door de verdediging geschetste scenario afbreuk dat verdachte pas na lezing van het raadkamerdossier, waarin alle verklaringen waren opgenomen, met voornoemd scenario is gekomen. De rechtbank gaat uit van de verklaringen van de medeverdachten en getuigen en verwerpt het beroep op noodweer.
Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. Hij vordert daarnaast, gelet op de adviezen van de deskundigen, aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel) voorwaardelijk op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) in zijn rapport geadviseerd en aangevuld met een contactverbod met [slachtoffer] en de medeverdachten en Elektronische Monitoring ter overbrugging van de tijd tot verdachte bij [kliniek] terecht kan. Hij vordert de voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij het opleggen van de straf moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte ten tijde van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was en zijn jonge leeftijd. Hij ziet in dat het zo niet langer kan en is gemotiveerd om mee te werken aan behandeling. Verdachte kan zich vinden in een voorwaardelijke PIJ-maatregel en de voorwaarden zoals die door de Raad zijn geadviseerd. De verdediging vraagt zich wel af of Elektronische Monitoring mogelijk is en hoe dat zal gaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsfeit en een bedreiging. Verdachte heeft samen met de medeverdachten bewust de confrontatie opgezocht met het slachtoffer om een eerdere ruzie op te lossen. In eerste instantie volgens hen om het slachtoffer aan te spreken en bang te maken, waarbij niet werd uitgesloten dat er mogelijk een paar klappen zouden vallen. Het slachtoffer is echter met een (niet van echt te onderscheiden) vuurwapen bedreigd en gedwongen op zijn knieën te gaan zitten en ‘sorry’ te zeggen. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer uit het niets een aantal keer met een mes gestoken. Dit moet voor het slachtoffer een angstaanjagende ervaring zijn geweest.
Verdachte heeft op geen enkel moment stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Hij heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en laten zien geen enkel respect te hebben voor het gevoel van veiligheid van anderen. Uit de medische informatie blijkt dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen levensbedreigend was en dat er medische interventies nodig waren. Het had voor het slachtoffer dan ook heel anders kunnen aflopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig kunnen voelen en vaak (langdurig) psychische klachten hebben van wat hen is overkomen. Bovendien heeft het geweldsincident zich buiten op straat afgespeeld. Daardoor voelen ook andere mensen zich onveilig. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij een maand voor deze feiten is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten en dat hij nog in de proeftijd van die veroordeling liep. Verdachte is daarmee een recidiverende geweldpleger.
Om meer inzicht in de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte te krijgen, is verdachte onderzocht door drs. [psychiater] , kinder- en jeugdpsychiater, en drs. [psycholoog] , GZ-psycholoog en kinder- en jeugdpsycholoog. De door hen opgemaakte rapporten, gedateerd 20 respectievelijk 18 september 2024, bevatten onder meer de volgende overwegingen en conclusies.
Door de deskundigen is vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van forse gedragsproblematiek zich uitend in een normoverschrijdende gedragsstoornis. Verdachte heeft een zeer belaste voorgeschiedenis en heeft vanaf zijn vroege kinderjaren zeer veel onveiligheid ervaren waardoor er geen sprake is van een stabiele en veilige hechting. Verdachte moest al op jonge leeftijd voor zichzelf zorgen wat hem enerzijds vroeg volwassen heeft gemaakt en erg gericht op zichzelf beschermen en anderzijds is hij veel tekortgekomen in zijn ontwikkeling waardoor zijn identiteit nog onvoldoende is ontwikkeld. Hij is gewend op zichzelf te vertrouwen en bouwen en heeft weinig vertrouwen in anderen. Hij laat een patroon zien van aantrekken en afstoten in contacten. Verder is zijn gewetensontwikkeling verstoord: hij kent normen en regels, maar overschrijdt deze met regelmaat. Ondanks langdurige hulpverlening is de gedragsstoornis nog steeds aanwezig, mede omdat verdachte niet meewerkte. Daardoor zijn er ernstige zorgen over de ontwikkeling van de persoonlijkheid van verdachte. De deskundigen concluderen dat er sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken.
Bij een bewezenverklaring is het aannemelijk dat de gedragsstoornis heeft doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten. Het advies van de deskundigen is om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Het risico op herhaling van gewelddadig gedrag wordt zonder behandeling matig tot hoog ingeschat.
Om het recidiverisico te verkleinen en in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling is het volgens de deskundigen noodzakelijk dat verdachte een intensieve, langdurige behandeling en begeleiding krijgt. Het is belangrijk dat hij niet kan weglopen. Verdachte is gebaat bij structuur en duidelijkheid. In een rustigere periode is een positieve ontwikkeling gezien, waarin hij leerbaar en begeleidbaar was. Verder moet hij een veilige omgeving gaan ervaren waar hij zijn kwetsbare kanten kan gaan ontdekken en hij zicht krijgt op zijn denkfouten, triggers en gevoeligheden uit het verleden. Ook zijn copingvaardigheden en emotieregulatie moeten worden versterkt. Daarnaast is het van belang dat hij beter met zichzelf, met anderen en zijn klachten om kan leren gaan door gedrag van zichzelf en anderen beter te begrijpen en verklaren vanuit achterliggende gevoelens, gedachten en motivatie. Daarbij moet aandacht zijn voor het versterken van zijn gewetensfuncties. Dit kan door psychomotore therapie (PMT) en schematherapie.
Het zou positief zijn om ouders te betrekken bij de behandeling en systeemtherapie in te zetten. Het versterken van een gezondere relatie tussen verdachte en zijn ouders zou een positieve ontwikkeling kunnen betekenen.
Hoewel verdachte gemotiveerd is voor behandeling wordt een ambulant behandelkader door de deskundigen als onvoldoende toereikend gezien, omdat verdachte keer op keer heeft laten zien te vluchten als iets niet lukt of te lastig is. De verwachting is dat de behandeling langdurig, intensief en ingewikkeld zal zijn. Het advies is om de behandeling vorm te geven middels een voorwaardelijke PIJ-maatregel en klinisch te starten binnen [kliniek] of een soortgelijke instelling. Op deze manier wordt de behandeling het best gewaarborgd.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft tijdens de zitting verwezen naar het door de Raad uitgebrachte rapport van 21 november 2024 waarin wordt geadviseerd om aan verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met de genoemde voorwaarden en daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. Verder volgt uit dit rapport dat de kans op herhaling als hoog wordt ingeschat. Tijdens de zitting heeft de Raad naar voren gebracht dat de Raad in zijn rapport heeft geadviseerd om zo weinig mogelijk overplaatsingen te laten plaatsvinden. Nu de wachtlijst bij [kliniek] lang is, moet gekeken worden naar een gesloten machtiging in het civielrechtelijke kader, eventueel met een enkelband gelet op zijn eerdere wegloopgedrag. Verdachte doet het weliswaar goed in de jeugdinrichting, maar de vrees bestaat dat, als verdachte naar een langverblijf afdeling wordt overgeplaatst, het risico dat hij in de problemen gaat komen groter wordt.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat hij aansluit bij de adviezen van de Raad en de deskundigen van het NIFP. Naast de voorwaarden zoals die zijn geadviseerd, vindt hij ook een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten nodig. Een locatieverbod vindt hij niet nodig, nu het slachtoffer niet meer in Vlissingen woont. De jeugdreclassering adviseert de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Verdachte is aangemeld bij [kliniek] en heeft op 10 december 2024 een intakegesprek. De wachtlijst is op dit moment ongeveer 5 maanden gerekend vanaf de intake. De jeugdreclassering heeft ook andere mogelijkheden onderzocht voor klinische behandeling, maar die zijn er op dit moment niet. Indien verdachte vrijkomt voordat hij bij [kliniek] terecht kan, is ter overbrugging een gesloten machtiging, al dan niet met elektronische monitoring, de enige mogelijkheid.
De oplegging van een straf en maatregel
Omdat verdachte onvoldoende in staat was om de situatie te overzien en om juiste keuzes te maken, adviseren de deskundigen om het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over. Dit betekent dat de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening houdt met de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Ook stelt de rechtbank op basis van de conclusies van de deskundigen vast dat een langdurige en intensieve behandeling in een strikt kader nodig is om het gevaar op herhaling te beperken.
Jeugddetentie
Naast wat hierboven is overwogen houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat er rekening mee dat verdachte nog jong is en gemotiveerd lijkt te zijn om iets van zijn leven te maken. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsstraf passend en geboden is, te weten een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
PIJ-maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan. Het gepleegde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Uit de rapporten van de deskundigen volgt dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat de kans op herhaling van strafbare feiten als matig tot hoog wordt ingeschat en behandeling noodzakelijk wordt geacht om dit risico te verkleinen. Daarmee is de PIJ-maatregel noodzakelijk voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen. Tot slot moet de PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit voornoemde rapporten van de deskundigen blijkt dat een klinische behandeling in een klinische setting nodig is om de kans op herhaling te verminderen en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te bevorderen. Een ambulante behandeling is volgens de deskundigen niet toereikend, gelet op het vermijdende gedrag van verdachte in het verleden. Hij is verschillende keren weggelopen op momenten dat hij het lastig vond worden. Bovendien heeft verdachte deze strafbare feiten gepleegd, terwijl hij net in een proeftijd liep waaraan uitgebreide bijzondere voorwaarden waren verbonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van de PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Op deze manier kan de noodzakelijke langdurige en intensieve behandeling en begeleiding het beste gewaarborgd worden.
De rechtbank zal de PIJ-maatregel voorwaardelijk opleggen. Dat houdt in dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd wanneer verdachte zich de komende twee jaar aan de door de rechtbank opgelegde (bijzondere) voorwaarden houdt. De rechtbank zal bepalen dat verdachte zich dient te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad in zijn rapport geadviseerd alsook een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten.
Gezien de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging (zie punt 8), in combinatie met de duur van op te leggen jeugddetentie, ziet de rechtbank geen noodzaak om aan de voorwaarden van de (voorwaardelijke) PIJ-maatregel de (bijzondere) voorwaarde van Elektronische Monitoring toe te voegen.
De rechtbank overweegt dat, nu de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, bij een eventuele tenuitvoerlegging verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaren niet te boven gaat.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij zonder de juiste hulp en begeleiding opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank ziet in de tekst van de wet, artikel 77za Sr, de bedoeling van de wetgever, en in het doel van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, voldoende argumenten om de voorwaarden die verbonden worden aan een voorwaardelijke PIJ dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De rechtbank zal dan ook bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van mr. J.A.M. de Kerf, advocaat te Goes, een vordering tot schadevergoeding ingediend van - na aanvulling -
€ 13.356,77 voor schade die hij als gevolg van de tenlastegelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is opgebouwd uit een bedrag van € 3.356,77 wegens materiële schade en € 10.000,00 voor immateriële schade. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering voor wat betreft de vervoers- en parkeerkosten met € 106,92 verminderd, omdat sprake is van een dubbeltelling. In totaal wordt nu een bedrag van € 13.249,85 gevorderd.
7.1
Het standpunt van de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering hoofdelijk kan worden toegewezen en dat deze dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de kosten van het eigen risico en de daggeldvergoeding voor het ziekenhuis. De overige materiële kosten heeft zij betwist, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, waarbij zij wel naar voren heeft gebracht dat de draagkracht van verdachte reden is om het bedrag te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank zal hieronder toelichten welke schade voor toewijzing in aanmerking komt.
Toewijsbare materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten eigen risico en de daggeldvergoeding voor het ziekenhuis, is namens verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Deze onderdelen van de vordering zullen daarom worden toegewezen.
De rechtbank vindt dat de vordering voor zover deze ziet op vergoeding voor huishoudelijke hulp, ook geheel toewijsbaar. De benadeelde partij heeft weliswaar geen gegevens verstrekt waaruit volgt dat hij daadwerkelijk acht weken lang huishoudelijke hulp heeft gehad van familieleden, maar tegen de achtergrond van het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen als gevolg van het handelen van verdachte vindt de rechtbank dit wel aannemelijk. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank ook niet onredelijk voor.
De vordering voor zover deze ziet op de kapotte/beschadigde kleding vindt de rechtbank ook geheel toewijsbaar. Het gevorderde bedrag van € 250,00 komt de rechtbank ook zonder nadere onderbouwing redelijk voor.
Niet-ontvankelijke materiële schade
De rechtbank vindt dat de vordering voor zover deze ziet op de vervoers- en parkeerkosten onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Afgewezen materiële schade
Voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor de door de politie in beslag genomen en nog niet teruggegeven rugzak van de benadeelde partij met daarin zijn kleding, is de rechtbank van oordeel dat deze moet worden afgewezen. De officier van justitie heeft aan de politie gevraagd om deze rugzak terug te geven.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat het onrechtmatige handelen van verdachte flink heeft ingegrepen in het leven van de benadeelde partij. Hij is als gevolg van het handelen van verdachte levensbedreigend gewond geraakt en direct medisch ingrijpen was noodzakelijk. De benadeelde partij ondervond en ondervindt in het dagelijks leven nog altijd de nadelige (psychische) gevolgen hiervan. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De hoogte van immateriële schadevergoeding dient naar billijkheid te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Zij acht alles afwegende een bedrag van € 7.500,00 redelijk en billijk.
Draagkracht
Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de rechter bij een gebrek aan draagkracht afzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Van een dergelijke bijzondere situatie is niet gebleken.
C
onclusie
De rechtbank acht de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 9.805,00, waarvan € 2.305,00 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten vanaf 16 mei 2024.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig is zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld. De rechtbank zal over het toegewezen schadebedrag de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 16 mei 2024.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade tot het bedrag dat in de zaken van de medeverdachten is toegewezen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij, te weten € 1.000,00. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2024 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot doodslag;
feit 2:Medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaar na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd:
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de jeugdreclassering nodig vinden, meewerkt aan een forensisch klinische behandeling bij [kliniek] te [plaats 2] of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd, na de klinische behandeling, meewerkt aan een (nazorg) behandeling in een ambulant kader door een nader te bepalen zorgverlener, indien de jeugdreclassering dit in overleg met de behandelaren noodzakelijk vindt;
* dat verdachte tijdens de proeftijd een zinvolle dagbesteding heeft in de vorm van onderwijs en/of werk en daarvoor inzet zal tonen, voor zover de behandeling dit toelaat;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het [slachtoffer] , geboren op [datum 2] 2005 te [plaats 3] , en de medeverdachten [medeverdachte 2] , geboren op [datum 3] 2007 te [plaats 4] , en [medeverdachte 1] , geboren op [datum 4] 1999 te [plaats 5] ;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in ` artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke maatregel verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 9.805,00 (negenduizend achthonderd en vijf euro), waarvan € 2.305,00 (tweeduizend driehonderd en vijf euro) aan materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is tot het bedrag dat in de zaken van de medeverdachten is toegewezen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij (€ 1.000,00);
- verklaart de benadeelde partij in het gedeelte van de vordering dat ziet op vervoers- en parkeerkosten niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op vergoeding van de inbeslaggenomen rugzak met kleding af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 9.805,00 (negenduizend achthonderd en vijf euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag dat in de zaken van de medeverdachten is toegewezen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij (€ 1.000,00);
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel door verdachte of (een van) de mededaders de betalingsverplichting aan de benadeelde partij voor dat bedrag vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-150104-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een jeugddetentie van 4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.W. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.F.C. Janssen en mr. H.W.P.J. Hopmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2024.
Mr. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, in de rug en/of zijstreek en/of
buik, althans het (boven)lichaam, en/of in de vingers van die [slachtoffer] heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 16 mei 2024 te Vlissingen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door (op korte afstand) voor die voornoemde [slachtoffer] te gaan staan en/of
(daarbij) een (vuur)wapen, in elk geval een voor bedreiging geschikt voorwerp en/of
een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] te wijzen
en/of houden en/of dit voornoemde (vuur)wapen in/op/tegen het hoofd van die
[slachtoffer] te richten/houden en/of (daarbij) die [slachtoffer] woordelijk toe te
spreken: "Ga op je knieën zitten" en/of "Zeg sorry", althans woorden en/of
feitelijkheden van gelijke aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
)