ECLI:NL:RBZWB:2024:86

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_10889
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen door UWV in het kader van de Ziektewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen het niet tijdig beslissen door het UWV op zijn bezwaar van 3 februari 2023. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 26 januari 2023, waarin het UWV een maatregel oplegde die inhield dat de Ziektewet-uitkering niet werd uitbetaald, omdat eiser op staande voet was ontslagen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. Eiser had het UWV op 21 juli 2023 in gebreke gesteld, maar het UWV heeft tot op heden geen nieuw besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat het UWV binnen twee weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar geeft het UWV in dit geval vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden rondom de beschikbaarheid van verzekeringsartsen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten en het griffierecht van € 50,- moet door het UWV aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Renet),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 3 februari 2023 tegen het besluit van 26 januari 2023 waarin UWV een maatregel oplegt, in het kader van de Ziektewet (ZW), die inhoudt dat de (ex-)werkgever de ZW-uitkering niet uitbetaalt, omdat eiser wegens dringende reden op staande voet ontslagen is.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 3 februari 2023. UWV moet binnen dertien weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. [2] UWV heeft de termijn verlengd met zes weken. [3] UWV had dus uiterlijk op 20 juli 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen UWV moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft UWV op 21 juli 2023 in gebreke gesteld en UWV heeft de ingebrekestelling op 21 juli 2023 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan UWV worden opgelegd?
4. Omdat UWV nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
UWV heeft in zijn verweerschrift van 20 november 2023 uitgelegd dat hij meer tijd nodig heeft omdat er vanwege een tekort aan verzekeringsartsen bezwaar en beroep (verzekeringsartsen b&b) een achterstand is opgelopen met het inplannen van de hoorzittingen en spreekuren. Voor een zorgvuldige heroverweging dient er een fysieke hoorzitting en/of een fysiek spreekuur met de verzekeringsarts b&b plaats te vinden. UWV heeft op 23 november 2023 aangegeven dat er inmiddels een fysiek(e) hoorzitting/spreekuur met de verzekeringsarts op 17 januari 2024. De rechtbank vindt dat eiser, naast het belang om op korte termijn een beslissing op bezwaar te ontvangen, ook belang heeft bij een zorgvuldige heroverweging. UWV moet daarom het besluit nemen binnen vier maanden na het verzenden van de uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, UWV de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt UWV op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat UWV aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt UWV tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 8 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 74 van de ZW.
3.Dat dit mag staat in artikel 7:10, derde lid, van de Awb.