ECLI:NL:RBZWB:2024:8597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
C/02/427991 / JE RK 24-1938
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen door de kinderrechter

Op 4 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 22 december 2020 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De gezinsvoogdijinstantie (GI), het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, omdat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 december 2024 waren de moeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig, terwijl de vader niet verscheen, ondanks dat hij correct was opgeroepen. De kinderrechter heeft de mening van de minderjarigen gevraagd en heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over hun welzijn, met name over het gedrag van [minderjarige 1] en [minderjarige 4]. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 22 december 2025, omdat de situatie van de kinderen nog niet voldoende is verbeterd en er behoefte is aan voortdurende ondersteuning vanuit de GI. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de kinderen niet in gevaar komt door een mogelijk hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/427991 / JE RK 24-1938
Datum uitspraak: 4 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2013 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedag 4] 2014 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 24 oktober 2024, ontvangen op 24 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • een tweetal vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
Met bijzondere toestemming van de kinderrechter was tevens ter ondersteuning van de moeder de betrokken therapeut van MST-CAN aanwezig, mevrouw [naam] .
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover, apart van elkaar, een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 december 2020 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 22 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. In aanvulling op het verzoekschrift benoemt de GI contact met de vader te hebben gehad, waarbij de vader heeft aangegeven dat hij het eens is met het verzoek en dat hij fysiek contact met de kinderen wil hebben. De komende periode wil de GI meer duidelijkheid krijgen over de rol van de vader in het leven van de kinderen. Ook de school van [minderjarige 1] heeft contact met de GI opgenomen, omdat zij zich zorgen maken over haar gedrag en het verzuim. [minderjarige 1] vergeet regelmatig haar (school)spullen en is ongemotiveerd. Verder wil de GI gaan onderzoeken of er een nieuw steunpleeggezin dan wel vertrouwenspersoon voor de kinderen kan worden betrokken. Sinds het stoppen van het steunpleeggezin in juni 2024 is er geen (nieuw) steunpleeggezin meer betrokken.
4.2.
De moeder geeft aan niet tegen de ondertoezichtstelling te zijn, maar benoemt dat zij het niet eens is met de gang van zaken. De situatie is nog onvoldoende verbeterd en sinds juli 2024 heeft zij niets meer van de jeugdbeschermer gehoord. Mede om die reden heeft de moeder minder vertrouwen in de GI dan voorheen. Verder geeft de moeder aan dat zij moe is en dat haar ontwikkeling en die van de kinderen stilstaat. De kinderen hebben onderling ruzie, [minderjarige 4] krijgt al twee jaar geen onderwijs en [minderjarige 1] heeft depressieve klachten. De moeder herkent dan ook de zorgen van de school van [minderjarige 1] . Daarnaast maakt zij zich zorgen over het contact tussen de vader en de kinderen. De kinderen hebben meestal geen zin om met de vader te videobellen, de videobelmomenten zijn erg kort, de vader klaagt tegenover de kinderen over de GI en de omgangsbegeleider van [hulpverlener] doet vrij weinig. Tot slot geeft de moeder aan dat zij bereid is om alle hulp te accepteren, maar dat zij het niet acceptabel vindt dat het steunpleeggezin uit het niets is gestopt. Verder ervaart zij veel steun van de therapeut van MST-CAN en wil de moeder dat zij voorlopig betrokken blijft.
4.3.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] verteld dat het goed met haar gaat en dat zij haar leven het cijfer 7 geeft, maar dat er wel dingen zijn die volgens haar beter zouden kunnen. Als voorbeeld noemt [minderjarige 1] dat de ruzies onderling moeten stoppen. [minderjarige 1] zou willen dat er meer rust komt. De hulpverlening die daarmee bezig is, helpt nog niet echt. Alleen het slapen gaan gaat beter. Verder vindt [minderjarige 1] de weekenden bij [jeugdzorg] leuk. Doordat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] erg druk zijn, wil [jeugdzorg] dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een ander weekend dan [minderjarige 3] naar [jeugdzorg] gaan. Dan zou de moeder elk weekend heen en weer moeten rijden en dat vindt [minderjarige 1] vervelend voor de moeder. [minderjarige 1] vindt het jammer dat de moeder een druk leven heeft en daarom zou zij het erg vinden als de hulpverlening zou blijven. Verder wil [minderjarige 1] geen (fysiek) contact met de vader. De videobelmomenten met de vader zijn kort en de vader vraagt altijd hetzelfde, waardoor het niet leuk is.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 2] verteld dat de weekenden bij [jeugdzorg] soms leuk zijn. Dit is als er leuke kinderen zijn. Als [minderjarige 2] naar een andere groep mag, wil zij ermee doorgaan. [minderjarige 2] vertelt verder dat zij last heeft van haar zussen en de ruzies onderling. Zij wil dat er meer rust komt. [minderjarige 2] denkt dat een halfjaar hulpverlening daar misschien bij kan helpen. De hulpverlening heeft geholpen met regels voor het slapen gaan, het schelden en het uitdagen en die regels vindt [minderjarige 2] fijn. Het zou helpen als er ook regels komen over het ruzie maken. Wel vindt [minderjarige 2] het saai om met de hulpverlening te praten. Ook [minderjarige 2] geeft haar leven het cijfer 7, omdat zij veel vrienden heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 BW en zal het verzoek toewijzen voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 22 december 2024 en tot 22 december 2025. Hij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat er binnen de ondertoezichtstelling met de hulp van de GI positieve stappen zijn gezet en dat de moeder en de kinderen baat hebben bij de inzet van MST-CAN en [jeugdzorg] , maar dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen nog niet is weggenomen en dat er ten opzichte van vorig jaar onvoldoende verbetering zichtbaar is. Zo heeft de kinderrechter nog steeds grote zorgen over het gedrag van met name [minderjarige 4] en [minderjarige 1] . [minderjarige 4] volgt al langere tijd geen onderwijs en kan nog steeds extreme boosheid laten zien. Over [minderjarige 1] heeft de school recent haar zorgen geuit. Zo is [minderjarige 1] minder gemotiveerd, meer vermoeid en is er sprake van schoolverzuim. Dat de moeder dit beeld herkent en aangeeft dat [minderjarige 1] depressieve klachten heeft, vindt de kinderrechter zorgelijk. Daarbij komt dat de kinderen nog steeds veel ruzie met elkaar hebben en dat er onderling sprake is van (fysieke en verbale) agressie. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben aan de kinderrechter verteld dat zij daar last van hebben en dat zij zouden willen dat er minder ruzies en meer rust binnen het gezin komt. Ook maakt de kinderrechter zich zorgen om het (videobel)contact tussen de vader en de kinderen. Zowel de GI als de moeder hebben aangegeven dat de kinderen minder zin in het videobelcontact met de vader hebben, omdat de videobelmomenten erg kort zijn en er herhaaldelijk hetzelfde gesprek wordt gevoerd. Dit heeft [minderjarige 1] zelf ook aan de kinderrechter verteld. Ook heeft zij aangegeven geen fysiek contact met de vader te willen. Verder baart de verminderde draagkracht van de moeder de kinderrechter zorgen. Hij stelt vast dat de moeder meewerkt met de GI en de hulpverlening, maar dat zij door de verplichtingen voor de kinderen (en haarzelf) een druk leven heeft en dat het risico bestaat dat de moeder zich terugtrekt uit een of meerdere hulpverleningstrajecten als er geen ondertoezichtstelling meer zou zijn. Om die reden vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de regievoerder in het gedwongen kader betrokken blijft om de moeder (en de kinderen) te blijven ondersteunen.
5.4.
De kinderrechter merkt hierbij op dat hij het belangrijk vindt dat de situatie van de kinderen de komende periode zichtbaar gaat verbeteren. In dat kader is van belang dat de moeder blijft begrijpen waar de GI mee bezig is. De moeder heeft hierbij behoefte aan meer ondersteuning en de kinderrechter vindt dat de GI daar aandacht voor moet hebben. Zo kan er bijvoorbeeld worden gedacht aan de inzet van een maatschappelijk werker om de vertaalslag richting de moeder te maken. Ook vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI gaat kijken naar een nieuw steunpleeggezin dan wel een vertrouwenspersoon voor de kinderen en dat de GI aandacht heeft voor de (school)situatie van [minderjarige 1] en de zorgen die zij over de moeder bij de kinderrechter heeft geuit. Daarnaast dient in de komende periode te worden bezien wat de rol van de vader in het leven van de kinderen kan zijn en hoe dat moet worden vormgegeven. Ook verwacht de kinderrechter van de GI dat zij gaan onderzoeken op welke manier de moeder nog meer kan worden ondersteund en of de (thuis)situatie voor de moeder houdbaar is of dat het wenselijk is dat zij meer wordt ontlast. Van de moeder verwacht de kinderrechter dat zij met de GI en de hulpverlening blijft samenwerken. Zowel voor haarzelf als voor de kinderen is het van groot belang dat er sprake is van stabiliteit in de hulpverlening.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] met ingang van 22 december 2024 en tot 22 december 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 16 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.