ECLI:NL:RBZWB:2024:8595

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
C/02/427733 / JE RK 24-1877
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 4 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2019. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gezinsvoogd (GI) en de minderjarige, die momenteel in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de vader van de minderjarige niet zijn verschenen, maar dat zij wel behoorlijk zijn opgeroepen. De moeder heeft het gezag over de minderjarige, maar de vader is als informant aangemerkt. De kinderrechter heeft eerder een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die steeds is verlengd. De GI heeft verzocht om een verlenging van deze maatregelen voor de duur van drie maanden, omdat de situatie van de minderjarige in het pleeggezin stabiel is, maar de situatie met de ouders zorgwekkend blijft. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen, met de overweging dat de veiligheid en belangen van de minderjarige gewaarborgd moeten blijven. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/427733 / JE RK 24-1877
Datum uitspraak: 4 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats.
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 17 oktober 2024, ontvangen op 17 oktober 2024;
  • het bericht van de GI met als bijlage de toetsing van de Raad voor de Kinderbescherming van 20 november 2024, ontvangen op 21 november 2024;
  • het bericht van de GI met als bijlage het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 mei 2024, ontvangen op 3 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de pleegmoeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De moeder en de vader zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder en de vader wel behoorlijk – via de Staatscourant – zijn opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter heeft [minderjarige] bij beschikking van 10 december 2021 onder toezicht van de GI gesteld tot 10 december 2022, welke maatregel daarna steeds is verlengd en laatstelijk is verlengd tot 10 december 2024. Tevens heeft de kinderrechter bij diezelfde beschikking van 10 december 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 10 juni 2022, welke maatregel daarna steeds is verlengd en laatstelijk is verlengd tot 10 december 2024.
2.3.
Op grond van die machtiging verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. In aanvulling op het verzoekschrift heeft de GI aangegeven dat de moeder momenteel geen contact heeft met de GI of met [minderjarige] . De vader heeft wel contact met [minderjarige] . De situatie in het pleeggezin is veilig. Op dit moment kan niet worden overgegaan tot het borgen van de situatie en afsluiten van de ondertoezichtstelling, omdat het ouderlijk gezag ter discussie staat. Op 16 januari 2025 staat het verzoek tot gezagsbeëindiging op zitting gepland. De uitkomst van die mondelinge behandeling moet worden afwachten, waarna de GI mogelijk de voogdij over [minderjarige] krijgt. De GI vindt het belangrijk dat de veiligheid en de belangen van [minderjarige] in de tussentijd worden gewaarborgd. Bij het pleeggezin ervaart [minderjarige] die veiligheid. Het is niet in het belang van [minderjarige] als die veilige basis van het pleeggezin zou wegvallen. De machtiging tot uithuisplaatsing hangt in dit geval dan ook onlosmakelijk met de verlenging van de ondertoezichtstelling samen.
4.2.
De pleegmoeder is het eens met het verzoek van de GI, net als de vader met wie de pleegmoeder een goed contact heeft. Verder licht zij toe dat het goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] heeft veel structuur en liefde nodig. Wel merkt de pleegmoeder dat [minderjarige] een trauma heeft. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat zij altijd terug naar huis bij de pleegmoeder gaat. Verder spreekt [minderjarige] zowel Pools als Nederlands en gaat zij met de pleegmoeder op vakantie naar Polen. De pleegmoeder wil dat [minderjarige] tot haar meerderjarigheid bij haar blijft. Zij geeft aan dat de vader dat ook wil, omdat hij weet dat [minderjarige] op een goede plek verblijft.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Nu de moeder en [minderjarige] de Poolse nationaliteit hebben, dient de kinderrechter te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijke recht te bepalen.
5.2.
Ingevolge artikel 8 lid 1 van de verordening Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het
gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in
Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3.
Aangezien de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Vader als informant of belanghebbende?
5.4.
Uit het Raadsrapport van 16 mei 2024 over een gezagsbeëindigende maatregel, dat door de GI als stuk in deze procedure is ingediend, blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming er inmiddels vanuit gaat dat de vader ook met het gezag over [minderjarige] is belast. De GI gaat daar in haar verzoekschrift niet vanuit. De kinderrechter ziet op dit punt in de procedure geen aanleiding om de vader als belanghebbende aan te merken.
5.5.
Hij overweegt hiertoe dat zowel Nederland als Polen partij zijn bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 en artikel 16, eerste lid, van dat verdrag bepaalt dat de vraag wie het gezag heeft over een kind wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Vaststaat dat beide ouders en [minderjarige] de Poolse nationaliteit hebben, maar dat [minderjarige] in Nederland is geboren en om die reden in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft. Dat betekent dat het Nederlands gezagsrecht van toepassing is. Nu de ouders van [minderjarige] ten tijde van haar geboorte niet waren getrouwd, zij geen aantekening hebben laten maken van het gezamenlijk gezag en [minderjarige] voor 1 januari 2023 is geboren en door de vader is erkend, stelt de rechtbank vast dat de moeder op grond van artikel 1:253b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van rechtswege alleen het gezag uitoefent over [minderjarige] . Om die reden zal de kinderrechter de vader in deze procedure als informant (blijven) aanmerken.
Inhoudelijke beoordeling
5.6.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Net als dat de kinderrechter op grond van artikel 1:265c
lid 2 BW, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens kan verlengen met ten hoogste een jaar.
5.7.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 1:255 lid 1 en artikel 1:265b lid 1 BW en zal de – onweersproken – verzoeken toewijzen voor de duur zoals verzocht, te weten tot 10 maart 2025. Hij legt dit hierna uit.
5.8.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat de situatie van [minderjarige] op dit moment op zichzelf stabiel is. Zij ervaart de benodigde rust, structuur en veiligheid binnen het pleeggezin. De pleegmoeder kan goed bij [minderjarige] aansluiten en [minderjarige] lijkt de pleegmoeder te vertrouwen. Daarentegen is de situatie van [minderjarige] in relatie tot haar ouders op geen enkele manier stabiel. Dat vindt de kinderrechter zeer zorgelijk en om die reden wordt [minderjarige] dan ook nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Naast de zorgen over [minderjarige] als persoon gelet op haar kwetsbaarheid en kindeigenproblematiek, maakt de kinderrechter zich grote zorgen over het gezinssysteem en de manier waarop [minderjarige] daarmee moet omgaan. Zo heeft [minderjarige] op dit moment al enige tijd geen enkel contact meer met de moeder. Ook is de moeder niet meer in beeld bij de GI. Daarbij komt dat er op zeer korte termijn door de meervoudige kamer van deze rechtbank over het ouderlijk gezag zal worden beslist. Gelet op de genoemde zorgen en de onduidelijkheid over het ouderlijk gezag is de kinderrechter van oordeel dat de GI langer als regievoerder betrokken moet blijven en dat de plaatsing van [minderjarige] bij het pleeggezin moet worden gecontinueerd, nu dit in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is. Ook de Raad voor de Kinderbescherming vindt een verlenging van de maatregelen noodzakelijk. Dit mede om de veiligheid en belangen van [minderjarige] tijdens de gerechtelijke procedure omtrent het verzoek tot gezagsbeëindiging te waarborgen, zoals volgt uit de toetsing van de Raad voor de Kinderbescherming van 20 november 2024 als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, BW.
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 10 december 2024 en tot 10 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 10 december 2024 en tot 10 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 13 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.