Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 2 februari 2023 te Kruiningen. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 15 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. B. de Jong, was wel aanwezig. De zittingsvertegenwoordiger, mr. Z. Fluitsma, heeft de zaak namens de officier van justitie behandeld. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was en dat de boete onterecht aan de kentekenhouder was opgelegd. De zittingsvertegenwoordiger betoogde echter dat de verbalisant voldoende bewijs had geleverd dat de gedraging was verricht en dat er geen mogelijkheid was om de bestuurder staande te houden vanwege de omstandigheden.
De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld. De kantonrechter oordeelde dat de verbalisant terecht had afgezien van staandehouding en dat de boete terecht aan de kentekenhouder was opgelegd. Het beroep van de betrokkene werd ongegrond verklaard, en de kantonrechter zag geen reden om de boete te matigen. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. W.H.C. van Eck, bijgestaan door griffier mr. S.E. van Wijk.