ECLI:NL:RBZWB:2024:855

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
02-252764-23; 02-061717-23; 02-227591-23 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, vernieling en handelen in strijd met een gedragsaanwijzing met contact- en gebiedsverbod

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, vernieling en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het beschadigen van de auto van de aangeefster op 1 januari 2023, het stalken van haar in de periode van 24 december 2022 tot en met 15 augustus 2023, en het handelen in strijd met een gedragsaanwijzing op 1 oktober 2023. Tijdens de zitting op 14 februari 2024 heeft de officier van justitie, mr. G. Smid, de tenlastelegging toegelicht en de verdediging heeft haar standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stalking, wat ernstige gevolgen heeft gehad voor de aangeefster, die zich niet meer veilig voelde en haar persoonlijke vrijheid beperkt zag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk, en heeft een proeftijd van drie jaar opgelegd. Daarnaast is er een contact- en gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie jaar, met vervangende hechtenis bij overtreding.

De benadeelde partij, de aangeefster, heeft een schadevergoeding van € 2.276,29 gevorderd, waarvan de rechtbank € 1.076,29 heeft toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld en dat de schadevergoeding toewijsbaar is, met wettelijke rente vanaf 15 augustus 2023. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat dit deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-252764-23; 02-061717-23; 02-227591-23 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R.W. van Voorst Vader, advocaat te Hulst.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-252764-23
- op 1 oktober 2023 in strijd met een gedragsaanwijzing heeft gehandeld;

02-061717-23

- op 1 januari 2023 de auto van [aangeefster] heeft beschadigd;

02-227591-23

- in de periode van 24 december 2022 tot en met 15 augustus 2023 [aangeefster] heeft gestalkt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de bewijsmiddelen in de dossiers. Ten aanzien van de belaging (02-227591-23) kan worden bewezen dat het feit is gepleegd in de periode van 25 februari 2023 tot 15 augustus 2023, omdat verdachte ondanks een eerder gevoerd stopgesprek vanaf 25 februari 2023 weer intensief contact zocht met aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van de belaging (02-227591-23) slechts tot een bewezenverklaring kan komen van de periode vanaf 27 juni 2023, omdat het wederrechtelijk karakter van de gedragingen in de periode daarvoor niet kan worden vastgesteld. De verdediging voert geen verweer ten aanzien van de andere feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-252764-23
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, indien hoger beroep wordt ingesteld.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het contactverbod heeft overtreden, maar kan niet vaststellen of verdachte ook het gebiedsverbod heeft overtreden nu uit het dossier onvoldoende blijkt in welke straat verdachte zich precies bevond toen hij contact zocht met aangeefster. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
02-061717-23
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, indien hoger beroep wordt ingesteld.
02-227591-23
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. In het najaar van 2022 is de relatie tussen verdachte en aangeefster geëindigd. Eind december 2022 heeft aangeefster het contact met verdachte definitief verbroken, waarna verdachte op 1 januari 2023 haar auto heeft bekrast. Naar aanleiding daarvan is een stopgesprek met verdachte gevoerd en moest het voor hem duidelijk zijn dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Er is toen enige tijd geen contact geweest, tot verdachte op 25 februari 2023 een e-mail naar aangeefster heeft gestuurd met foto’s van zijn bebloede polsen. Het contact daarna in maart en april is beperkt gebleven. Vanaf mei 2023 heeft verdachte heel veel e-mails naar aangeefster gestuurd en is hij veelvuldig bij of in de buurt van haar woning geweest. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte vanaf dan op indringende, intensieve en obsessieve wijze heeft geprobeerd met aangeefster in contact te komen en dat aangeefster herhaaldelijk aan de verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen niet gediend te zijn. De gevolgen van de gedragingen van de verdachte voor het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zijn dat zij zich niet meer veilig op straat voelt, niet naar buiten durft en ook lichamelijk last van zijn gedrag heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer vanaf mei 2023 zodanig zijn geweest dat vanaf dat moment sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Dat aangeefster enkele keren heeft gereageerd op de e-mails van verdachte doet aan de wederrechtelijkheid van de gedragingen van verdachte niets af, nu zij in die reacties ook aangaf dat zij wilde dat verdachte haar met rust liet en omdat het aantal e-mails dat verdachte aan aangeefster stuurde verhoudingsgewijs veel groter was dan het aantal e-mails van aangeefster aan verdachte.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 mei 2023 tot 15 augustus 2023 aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-252764-23
op 1 oktober 2023 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 8 september 2023, gegeven door de officier van justitie te Zeeland-West-Brabant inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, geen contact mocht opnemen met [aangeefster] en zich niet mocht op houden in/op de [straat] te [plaats] , door
- tegen die [aangeefster] in haar tegenwoordigheid de woorden toe te voegen: "Vuile
hoer";
02-061717-23
op 1 januari 2023 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (gekentekend [kenteken] ), die aan [aangeefster] toebehoorde heeft beschadigd;
02-227591-23
op tijdstippen in de periode van
1 mei 2023tot en met 15 augustus 2023 te [plaats] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door:
- meermalen, die [aangeefster] op te wachten bij de woning van die [aangeefster] en zich meermalen, op te houden bij de woning van die [aangeefster] en meermalen, langs de woning van die [aangeefster] te lopen en/of te fietsen en
- meerdere mailberichten te sturen/zenden naar die [aangeefster] ,
met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van drie jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf van 180 uur met aftrek van voorarrest en een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod en een gebiedsverbod op grond van artikel 38v Sr voor de duur van een jaar, waarbij per overtreding een week hechtenis kan worden toegepast.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het advies van de reclassering kan worden gevolgd. Een gevangenisstraf van een maand, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de geadviseerde bijzondere voorwaarden, is passend, zodat er effectief geen straf meer resteert. De nieuwe baan en de behandeling die verdachte ondergaat, kosten hem veel inspanningen en tijd. Een vrijheidsbeperkende maatregel is niet noodzakelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan stalking van aangeefster (zijn ex-partner) gedurende een periode van ongeveer drieënhalve maand, nadat hij zich op een eerder moment al belastend richting haar heeft gedragen door haar auto te beschadigen. Ondanks dat voor hem duidelijk was dat zij geen contact meer wenste, is verdachte haar lastig blijven vallen door veelvuldig ongevraagd bij haar woning of in haar straat te verschijnen, daar regelmatig langs te lopen en fietsen en haar veel e-mails te sturen. Dit heeft ertoe geleid dat aan verdachte een gedragsaanwijzing is opgelegd op grond waarvan hij geen contact met aangeefster op mocht nemen en zich niet in haar straat mocht bevinden. Dit heeft kennelijk onvoldoende effect gehad, omdat verdachte een paar weken later toch weer in de buurt van de woning van aangeefster is verschenen en haar heeft uitgescholden. Daarmee heeft hij de gedragsaanwijzing overtreden. Stalking is een ernstig feit, omdat het ingrijpt in de persoonlijke vrijheid en privacy van een slachtoffer. Verdachte heeft door zijn gedragingen stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Uit haar afgelegde verklaring ter zitting blijkt dat dit ertoe heeft geleid dat zij haar gevoel van veiligheid volledig kwijt is, zich beperkt voelt in haar vrijheid en haar vertrouwen in de medemens kwijt is. Zij komt weinig buiten en mijdt evenementen waar zij verdachte tegen zou kunnen komen. Het gedrag van verdachte heeft dus diep in het leven van aangeefster ingegrepen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij recent niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 12 januari 2024. Hieruit volgt dat de reclassering risicoverhogende factoren ziet op de leefgebieden psychosociaal functioneren en relatie partner. Verdachte loopt sinds 12 oktober 2023 in een schorsingstoezicht met een contact- en locatieverbod met elektronische monitoring en forensisch ambulante behandeling. Dat loopt goed. Positief is dat verdachte zich inzet voor de behandeling. Vanwege de voortgang ziet de reclassering geen meerwaarde in het voorzetten van elektronische monitoring, maar wel in het voorzetten van het reclasseringstoezicht en de ambulante behandeling om verdachte verder te begeleiden bij het verkleinen van de kans op recidive. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld, aangezien er al langere tijd sprake was van hardnekkig stalkingsgedrag waarop een gedragsaanwijzing, een stopgesprek en een psychologische behandeling niet voldoende invloed hebben gehad om gedragsverandering te veroorzaken. Nu verdachte is gestart met de behandeling bij Forensische Zorg Zeeland (FZZ) neemt de kans op recidive af, maar is nog wel aanwezig. De kans op het onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat, omdat verdachte eerder een gedragsaanwijzing heeft overtreden en de reclassering zich afvraagt in hoeverre en op welke wijze het gedrag van verdachte op korte termijn beperkt kan worden. Geadviseerd wordt een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contact- en gebiedsverbod, zonder elektronische monitoring, met reclasseringstoezicht. Geadviseerd wordt het toezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal gevolgen hebben voor de voortgang van de behandeling van verdachte.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de straffen die doorgaans voor dergelijke feiten worden opgelegd, een taakstraf van 200 uur met aftrek van voorarrest, waarvan 100 uur voorwaardelijk, passend en geboden is. Met het voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte zich niet langer schuldig maakt aan ernstig belastend gedrag richting aangeefster. De rechtbank ziet geen noodzaak voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf om dat te bewerkstelligen, omdat zij ook een vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op zal leggen. Bij overtreding van die maatregel kan vervangende hechtenis worden toegepast, waardoor er sprake is van stevige stok achter de deur voor verdachte om zich niet belastend te gedragen richting aangeefster.
De rechtbank zal de proeftijd op drie jaar bepalen en daarbij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden betreffende de meldplicht en behandelverplichting opleggen, met reclasseringstoezicht. Omdat de rechtbank een contact- en gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel zal opleggen, ziet de rechtbank geen noodzaak om het contact- en gebiedsverbod ook als bijzondere voorwaarden op te leggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank acht het ter voorkoming van ernstig belastend gedrag van verdachte richting aangeefster van belang dat verdachte op geen enkele wijze contact zoekt of heeft met haar en dat hij zich niet in (de omgeving van) de straat waar zij woont bevindt. De rechtbank zal aan verdachte daarom op grond van artikel 38v Sr de maatregel opleggen dat hij zich onthoudt van contact met aangeefster en dat hij zich niet bevindt in het gebied waar aangeefster woont, te weten het gebied in [plaats] dat is gearceerd op de afbeelding in bijlage II. Omdat het slechts enkele maanden geleden is dat verdachte toch weer contact heeft gezocht met aangeefster, ondanks dat aan hem een gedragsaanwijzing was uitgereikt en uit het reclasseringsrapport ook volgt dat verdachte de grenzen van de aan hem opgelegde verboden heeft opgezocht, acht de rechtbank het noodzakelijk om de maatregel voor drie jaar op te leggen. De rechtbank bepaalt dat de duur van de vervangende hechtenis drie dagen bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. De rechtbank zal bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen tegen aangeefster.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 2.276,29 voor het feit dat is ten laste gelegd onder 02-227591-23, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.076,29, waarvan € 76,29 aan materiële schade en € 1.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De materiële schade is niet betwist en voldoende onderbouwd en kan daarom volledig worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de benadeelde aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden, de kortere pleegperiode die de rechtbank bewezen acht en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,= billijk.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door verdachte en nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 184a, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-252764-23
Opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht;
02-061717-23
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
02-227591-23
Belaging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren,subsidiair 100 (honderd) dagen vervangende hechtenis,
waarvan 100 (honderd) uren,subsidiair 50 (vijftig) dagen vervangende hechtenis,
voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Middelburg en zich blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland (FZZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is al gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
-
voorwaarden daarbij zijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van
3 (drie) jaren:
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren op [geboortedag 2] 1969;
*zich
niet zal ophoudenin het gebied in [plaats] dat is gearceerd op de afbeelding in
bijlage II;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
3 (drie) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt
ten hoogste 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 1.076,29, waarvan € 76,29 aan materiële schade en € 1.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] (02-227591-23), € 1.076,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.