ECLI:NL:RBZWB:2024:8539

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/6991
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van openbaarmaking van informatie op verzoek van een bedrijf in het kader van de Wet open overheid

Op 13 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een B.V. en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen een besluit van de minister van 27 september 2024, waarin gedeeltelijke openbaarmaking van informatie over het bedrijf van verzoekster werd besloten op basis van de Wet open overheid (Woo). Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat voortkwam uit een aanvraag van de Stichting Animal Rights. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om geheimhouding van de identiteit van verzoekster afgewezen, maar heeft wel de belangen van verzoekster afgewogen tegen het algemeen belang van openbaarheid van overheidsinformatie. Tijdens de zitting op 6 december 2024 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. Verzoekster stelde dat openbaarmaking van bepaalde informatie zou leiden tot onheuse bejegeningen vanuit activistische hoek. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen, omdat niet evident is dat het bestreden besluit standhoudt na de behandeling van het bezwaarschrift. De voorzieningenrechter heeft het besluit van de minister geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en heeft de minister veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6991

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de minister van 27 september 2024 tot gedeeltelijke openbaarmaking van bepaalde informatie over haar bedrijf op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
De minister heeft dit besluit genomen op een aanvraag van de Stichting Animal Rights (hierna: de Stichting). Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift verzocht om geheimhouding [1] met de mededeling dat alleen de voorzieningenrechter van de originele stukken kennis mag nemen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om anoniem te mogen procederen en om de inhoud van het verzoekschrift geheim te houden voor eventuele derde partijen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek met de beslissing van 29 oktober 2024 afgewezen omdat zij de beperking van de kennisneming van de identiteit van verzoekster niet gerechtvaardigd vindt. Verzoekster heeft vervolgens toestemming gegeven om alle processtukken door te sturen aan de andere procespartijen.
1.3.
De minister heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de voorzieningenrechter verstrekt, waarbij hij heeft verzocht om geheimhouding [2] van een deel van die stukken. De voorzieningenrechter heeft op 18 november 2024 dit verzoek beslist. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat zij niet hoeft te beslissen over de geheimhouding van de stukken waarop het Woo-verzoek ziet, omdat artikel 8:29, zesde lid, van de Awb daarin al voorziet. Voor wat betreft het gedingstuk aangeduid met nummer 5, voor zover het gaat over het ontwerpbesluit zelf, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft de beperkte kennisneming van het processtuk aangeduid met nummer 6 wel gerechtvaardigd geacht. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter vervolgens toestemming gegeven om mede op grond van dat stuk uitspraak te doen.
1.4.
De stichting is in de gelegenheid gesteld om als partij deel te nemen aan de behandeling van het verzoek maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en mr. M.J.H. van der Burgt als gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. De Stichting heeft op 11 juli 2024 een verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Woo over het bedrijf van verzoekster bij de minister ingediend. Het Woo-verzoek luidt als volgt.
De Stichting vraagt de verleende CITES-certificaten en bijbehorende dossiers op, waaronder (doch niet uitsluitend) de aanvraag, het advies van de wetenschappelijke autoriteit, etc. verleend aan verzoekster in de periode 23 juni 2023 tot heden;
De Stichting vraagt de dossiers op waarin door verzoekster een aanvraag om een CITES-certificaat is ingediend en welke aanvraag nog in behandeling is, waarop besluitvorming dus nog moet volgen.
De minister heeft verzoekster op 10 juli 2024 bericht dat hij de gevraagde gegevens heeft verzameld. In een bijlage bij de brief heeft de minister aangegeven om welke gegevens het gaat. De minister heeft verzoekster in de gelegenheid gesteld om te reageren. Daarop heeft verzoekster schriftelijk haar zienswijze naar voren gebracht. Ook de Stichting heeft op het voornemen gereageerd.
Vervolgens heeft de minister met het besluit van 27 september 2024 besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van de gevraagde informatie. De minister heeft 10 documenten gevonden. Bepaalde informatie in de documenten is daarbij onleesbaar gemaakt op grond van weigeringsgronden die zijn neergelegd in artikel 5.1 van de Woo. De minister heeft in het besluit opgemerkt dat de gevraagde informatie over twee weken bekend wordt gemaakt. Als verzoekster niet wil dat de informatie openbaar wordt gemaakt, moet zij daarvoor bezwaar maken en een voorlopige voorziening vragen bij de rechter. Dan wacht de minister met het openbaar maken van de informatie tot de rechter de zaak heeft beoordeeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Verzoekster beoogt met haar verzoek om voorlopige voorziening een verdergaande anonimisering van de openbaar te maken stukken. Zij wil met haar verzoek bereiken dat ook de in de stukken vermelde landennamen en aantallen onleesbaar worden gemaakt. Verzoekster heeft toegelicht dat fok en opgroei van hun proefdieren plaatsvindt in gecertificeerde fokkerijen en dat die markt zeer beperkt is, zowel voor wat betreft de fok als voor wat betreft de handel en het vervoer. De combinatie van het noemen van de landnamen en het vermelden van aantallen maakt herleiding tot specifieke bedrijven en hun toeleveranciers en afnemers, alsmede de laboratoria die gebruik mogen maken van deze bijzondere proefdieren, eenvoudig.
Verzoekster stelt belang te hebben met deze verdergaande anonimisering omdat zij herhaaldelijk geconfronteerd is met onheuse bejegeningen vanuit activistische hoek. Zij heeft er belang bij dat dergelijke acties en reacties zo min mogelijk worden uitgelokt, en wenst daartoe de meest gerede wegen te volgen, zonder daarbij enige juridische en maatschappelijk verplichting te ontlopen.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening af tegen het algemeen belang van openbaarheid van overheidsinformatie.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een verzoek om voorlopige voorziening waarin wordt gevraagd om het niet openbaar maken van informatie niet snel voor afwijzing in aanmerking komt. Het niet treffen van een dergelijke voorziening heeft immers een onomkeerbaar karakter. Als stukken eenmaal openbaar zijn, is dat niet meer terug te draaien. Ook maakt het niet treffen van een dergelijke voorziening een beslissing op het bodemgeding, op het bezwaar, zinloos. Daarom is voor afwijzing van een dergelijk verzoek in beginsel alleen plaats als er sprake is van een evident rechtmatig besluit en er een zeer zwaarwegend spoedeisend belang is waardoor de minister voor de openbaarmaking de beslissing op bezwaar niet kan afwachten.
Van de Stichting is niet bekend welk belang zij hebben bij spoedige openbaarmaking van de gevraagde informatie en of zij ook belang hebben bij openbaarmaking van de in de stukken vermelde landennamen en aantallen. De minister heeft ter zitting toegelicht dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Hij heeft toegelicht dat er een vergelijkbare beroepsprocedure loopt bij de rechtbank Den Haag en dat die zaak op 23 december 2024 op zitting wordt behandeld. De minister heeft ter zitting toegelicht dat deze zaak zich niet voor overhaaste besluitvorming leent en dat het daarom goed is om in kader van de heroverweging naar aanleiding van het bezwaarschrift een zorgvuldige afweging te maken. Daarmee kan ook worden voorkomen dat er verschillen ontstaan of blijven tussen de wijze waarop stukken in deze zaak openbaar worden gemaakt en de wijze waarop dat in de andere zaak is gebeurd.
7. De voorzieningenrechter komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat niet evident vaststaat dat het bestreden besluit in de huidige vorm standhoudt na de behandeling van het bezwaarschrift. Met de minister is de voorzieningenrechter van oordeel dat het goed is dat de minister het besluit van 27 september 2024 op zorgvuldige wijze heroverweegt. Wellicht kan daarbij ook rekening worden gehouden met de uitspraak die de rechtbank Den Haag nog gaat doen in de lopende beroepsprocedure. Het is de voorzieningenrechter niet bekend dat en waarom de Stichting niet de beslissing op het bezwaar kan afwachten. Daarom wordt doorslaggevend gewicht toegekend aan het belang van verzoekster bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 27 september 2024 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de minister het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 13 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb (Algemene wet bestuursrecht)
2.op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb