ECLI:NL:RBZWB:2024:8534

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
10984612 _ MB VERZ 24-177
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • W.H.C. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens niet vastgestelde gedraging, gegrond verklaard met proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas, had een administratieve sanctie ontvangen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder geldige vergunning. Betrokkene stelde dat hij in het bezit was van een digitale vergunning die geldig was op de datum van de vermeende overtreding, 24 december 2022. De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting werd door de gemachtigde van betrokkene aangevoerd dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat de vergunning duidelijk zichtbaar in de auto aanwezig was. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht om het beroep gegrond te verklaren, omdat er onduidelijkheid bestond over de geldigheid van digitale vergunningen. De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden, mede omdat de gemeente geen duidelijkheid had gegeven over de digitale vergunningen. Hierdoor kreeg betrokkene het voordeel van de twijfel.

De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de opgelegde boete, en droeg de officier van justitie op het betaalde bedrag van € 109,00 aan betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 1.187,00 toegekend aan betrokkene. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 15 november 2024. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
zaaknummer : 10984612 \ MB VERZ 24-177
CJIB-nummer : 8062 5422 5488 6480
uitspraakdatum : 15 november 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene] B.V.
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. M. Lagas

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 november 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. Z. Fluitsma (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Namens betrokkene is als waarnemend gemachtigde verschenen mevrouw [naam] De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: voertuig parkeren op parkeerplaats voor vergunninghouders in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden op de Hoofddorpstraat te Zierikzee op 24 december 2022.
De gemachtigde heeft in het beroepschrift namens betrokkene samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Betrokkene was in het bezit van een vergunning voor de betreffende locatie en deze vergunning was duidelijk zichtbaar in de auto aanwezig. Volgens de gemachtigde is er voldaan aan de vereisten voor het parkeren met een vergunning. Daarnaast wordt aangevoerd dat door de officier van justitie aan de verbalisant is verzocht om een aanvullend proces-verbaal op te stellen, maar dat de verbalisant hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Gelet daarop moet worden getwijfeld aan de waarneming van de verbalisant. De gemachtigde verzoekt tot slot om proceskostenvergoeding.
Ter zitting heeft de gemachtigde hieraan toegevoegd dat uit stukken blijkt dat betrokkene een vergunning had die is afgegeven op 10 december 2022 en geldig was tot 31 december 2022. De gedraging zou zijn verricht op 24 december 2022. Op die datum had betrokkene een geldige vergunning. Daarbij stelt de gemachtigde dat betrokkene aangeeft dat het een digitale vergunning betreft en geen fysieke vergunning die in de auto te plaatsen is.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geprobeerd bij de gemeente te achterhalen per wanneer er met digitale vergunningen wordt gewerkt, maar dat bleef onduidelijk. Om deze reden heeft de zittingsvertegenwoordiger verzocht betrokkene het voordeel van de twijfel te geven.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Daarbij is van belang dat betrokkene een digitale vergunning had ten tijde van de gedraging. De gemeente heeft geen duidelijkheid gegeven over per wanneer er met digitale vergunningen gewerkt wordt. Betrokkene dient het voordeel van de twijfel te krijgen. Dit betekent dat de boete ten onrechte is opgelegd.
Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van de officier van justitie zullen worden vernietigd. Het bedrag dat betrokkene aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Ook zal de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekennen, die als volgt is berekend:
administratief beroepschrift: 1 punt x gewicht 0,5 x € 624,- = € 312,00
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50
zitting kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- =
€ 437,50
totaal € 1.187,00

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete is opgelegd;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 109,00 dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 1.187,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. S.E. van Wijk, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: