ECLI:NL:RBZWB:2024:853

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
02-127893-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte, geboren in 1963, heeft op 21 mei 2023 opzettelijk brand gesticht in een schuur in Goes, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van de nabijgelegen woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 31 januari 2024 heeft de officier van justitie, mr. G. Smid, de beschuldigingen gepresenteerd, en de verdediging heeft haar standpunt kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte vrij van andere beschuldigingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 158 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden gesteld aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan een behandeltraject. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de schade onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte, die eerder met alcoholproblemen te maken had.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-127893-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte brand heeft gesticht waardoor er gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht met gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2023125794 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 56.
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 14 februari 2024;
- het proces-verbaal van verhoor van [getuige] van 22 mei 2023 (pagina 11 tot en met 13);
- het proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2023 (pagina 24);
- het proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2023 (pagina 33 en 34) .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 mei 2023 te Goes opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten een schuur aan de [adres 1] en de goederen in deze schuur en de woning behorend bij voornoemde schuur en
- levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te weten de bewoners aanwezig in de woning gelegen aan de [adres 1] te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 158 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie vindt het van belang dat de ingezette hulp voor verdachte kan worden voortgezet.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het van groot belang is dat het ingezette hulpverleningstraject voor verdachte kan worden voortgezet en vindt de eis van de officier van justitie passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting en daarmee levensgevaar voor personen en gevaar voor goederen veroorzaakt. Hij heeft doelbewust brand gesticht in een container in de schuur van de woning waar verdachte tot voor kort woonde. De brand werd steeds groter en is uiteindelijk overgeslagen naar de schuur, die volledig is uitgebrand. Het is aan alerte buurtbewoners en kordaat handelen van de brandweer te danken dat tijdig een melding is gedaan van de brand en dat het vuur vervolgens door de brandweer kon worden geblust voordat het kon overslaan naar de woning die bij de schuur hoorde. De brandstichting vond in de nacht plaats, op een tijdstip waarop mensen doorgaans slapen. Als de brand was overgeslagen naar de woning, was dit levensgevaarlijk geweest voor de nietsvermoedende bewoners. Dat de gevolgen in dit geval beperkt zijn gebleven tot met name materiële schade, is niet aan het handelen van verdachte te danken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet recent en niet voor een vergelijkbaar feit. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapporten van Emergis verslavingsreclassering en in het bijzonder het advies van 17 januari 2024. Hieruit volgt dat verdachte het delict onder invloed van een flinke hoeveelheid alcohol heeft gepleegd. De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst onder voorwaarden. Verdachte heeft zich gehouden aan de voorwaarden en afspraken en stelt zich meewerkend op ten aanzien van begeleiding en behandeling, ondanks dat hij overkomt als een eigengereide man die weinig van anderen aanneemt. Extra inzet vanuit de begeleiding en behandeling was nodig om verdachte te laten aanhaken bij de geboden trajecten, maar na enige tijd was er sprake van contactgroei. Er zijn aanwijzingen die duiden op aanwezigheid van problemen op het gebied van middelengebruik en psychosociaal functioneren, maar er kan naar de inschatting van Forensische Zorg Zeeland (hierna: FZZ) niet worden ingezet op psycho-educatie vanwege de rechtlijnige denkwijze, het gebrek aan probleeminzicht en de beperkte copingvaardigheden bij verdachte. In de periode voorafgaand aan het delict namen de problemen op de verschillende leefgebieden toe en bleek verdachte niet in staat de problemen zelfstandig op te lossen. Er was sprake van een matige zelfzorg. Verdachte zorgt inmiddels beter voor zichzelf, heeft een gezonder dag- en nachtritme en beschikt bij [de woongroep] – waar hij verblijft – over dagbesteding. Zijn financiële situatie wordt in kaart gebracht en, waar nodig, overgedragen aan schuldhulpverlening. Ondanks dat verdachte het lastig vindt om anderen te vertrouwen en hij gewend is alles zelf te doen, heeft hij de mogelijkheden aangegrepen die hem zijn geboden binnen de schorsingsperiode. Desondanks is er nog een lange weg te gaan voor er gesproken kan worden van een stabiele situatie, waarin hij in staat is zijn leven zelfstandig(er) op te pakken. Op alle leefgebieden is nog steeds inzet van hulp en/of nader onderzoek nodig. De reclassering is van mening dat dit binnen een gedwongen kader dient te worden ingezet om te voorkomen dat verdachte vroegtijdig afhaakt en de problemen opnieuw oplopen. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag, mits verdachte zijn medewerking verleent aan de geadviseerde voorwaarden. Een hoog voorwaardelijk strafdeel kan bijdragen aan het structureel aanpakken van de problemen op de verschillende leefgebieden. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole, met reclasseringstoezicht. Een gevangenisstraf kan tot gevolg hebben dat de lopende (hulpverlenings)trajecten worden beëindigd, waardoor de problemen op leefgebieden als huisvesting en financiën kunnen toenemen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest en waarvan 158 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en noodzakelijk is.
Gelet op de ernst van het feit en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in beginsel passend zou zijn. Gelet op de hiervoor omschreven persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank echter aanleiding gezien om het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest, zodat verdachte niet terug de gevangenis in hoeft. Uit het rapport van de reclassering blijkt dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis bij [de woongroep] verblijft, dat hij aldaar wordt behandeld en begeleid en dat hij op verschillende leefgebieden positieve stappen heeft gezet. Hij houdt zich aan de gestelde voorwaarden verbonden aan de schorsing en stelt zich meewerkend op. De rechtbank acht het van belang dat het ingezette hulpverleningstraject niet wordt doorkruist door een gevangenisstraf, om het risico op recidive te verminderen. Verdachte heeft ter zitting verklaard bereid te zijn zich aan de geadviseerde voorwaarden te houden. Nu de reclassering heeft aangegeven dat op alle leefgebieden nog hulp of onderzoek nodig is en dat verdachte nog een lange weg heeft te gaan, zal de rechtbank de proeftijd op drie jaar bepalen.
Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte de maximale taakstraf van 240 uur opleggen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Uit het advies van de reclassering volgt dat het risico op recidive als laag kan worden aangemerkt,
mits verdachte zijn medewerking verleent aan de geadviseerde voorwaarden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er - zonder deze voorwaarden - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 10.150,- voor het ten laste gelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. De (omvang van de) schade is onvoldoende onderbouwd, nu de benadeelde geen bewijzen van de schade heeft overgelegd. Daarnaast heeft de verdediging de vordering betwist. Gelet hierop is de schade alleen vast te stellen na een nadere onderbouwing of bewijslevering. Daarvoor is in deze procedure geen plaats. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 (honderdtachtig) dagen, waarvan 158 (honderdachtenvijftig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Emergis
Verslavingsreclassering, op het adres Vrijlandstraat 33e, 4337 EA te Middelburg, 0113-267290 en zich blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich, waar nodig en mogelijk, laat behandelen door Emergis, Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte verblijft in de [de woongroep] van het Leger des Heils, [adres 2] ( [telefoonnummer] ) of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Emergis Verslavingsreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2024.
De oudste en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.