ECLI:NL:RBZWB:2024:8526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
C/02/428065 / JE RK 24-1952
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in netwerkpleeggezin en jeugdhulpaanbieder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen rondom [minderjarige] onverminderd aanwezig zijn, vooral door incidenten die hebben plaatsgevonden op de crisisgroep waar hij verbleef. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 19 december 2025, omdat de ouders gezamenlijk niet in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De kinderrechter heeft ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten zijn oom en tante van vaderszijde, en in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat er uitgebreid onderzoek naar [minderjarige] plaatsvindt en dat hij de juiste hulpverlening ontvangt. De ouders hebben geen bezwaar gemaakt tegen de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn het erover eens dat [minderjarige] bij zijn oom en tante moet blijven. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat er snel gehandeld kan worden als dat nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428065 / JE RK 24-1952
Datum uitspraak: 27 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [plaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats 2] ,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats 3] ,
advocaat: mr. Y.I.B. Grosfeld te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 17 oktober 2024, ingekomen bij de griffie op 24 oktober 2024;
  • de beschikking van de kinderrechter van 14 november 2024 met alle daarin genoemde stukken in de zaken met kenmerk C/02/428748 / JE RK 24-2080 en C/02/428747 / JE RK 24-2079.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 november 2024. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Volledigheidshalve merkt de kinderrechter op dat de moeder digitaal, via MS-Teams bij de mondelinge behandeling aanwezig was en is gehoord. De overige betrokkenen hebben hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de GI en de verzoeken met zaaknummers C/02/428748 / JE RK 24-2080 en C/02/428747 / JE RK 24-2079, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gezamenlijk behandeld. In voormelde zaken is bij afzonderlijke beschikking van 27 november 2024 beslist.
1.4.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft hij gebruik gemaakt op 25 november 2024. De kinderrechter heeft betrokkenen voorgehouden wat [minderjarige] in het gesprek met de kinderrechter naar voren heeft gebracht. Zij hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 19 december 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 december 2023 tot 19 december 2024.
2.3.
Bij beschikking van 14 november 2024 (in de zaken met kenmerken C/02/428748 / JE RK 24-2080 en C/02/428747 / JE RK 24-2079) heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een netwerkpleeggezin, te weten oom en tante vaderszijde, met ingang van 14 november 2024 tot 28 november 2024, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
2.4.
[minderjarige] verbleef op de [crisisgroep] bij Sterk Huis, maar op basis van bovenstaande spoedmachtiging verblijft [minderjarige] nu bij een netwerkpleeggezin, te weten oom en tante van vaderszijde.
2.5.
Bij gelijktijdige beschikking van 27 november 2024 (in de zaken met kenmerken C/02/428748 / JE RK 24-2080 en C/02/428747 / JE RK 24-2079) heeft de kinderrechter het resterende deel van het spoedverzoek afgewezen. Tevens heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten oom en tante vaderszijde, met ingang van 28 november 2024 tot 19 december 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, zijnde tot 19 december 2025.
3.2.
De GI verzoekt tevens een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 19 december 2025.
3.3.
Bij de mondelinge behandeling wijzigt de GI het verzoek in die zin dat wordt verzocht om een brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin alsmede in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 19 december 2025.
3.4.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Namens de GI is ter toelichting op het verzoek, samengevat, het volgende aangevoerd. Voor de zorgen over [minderjarige] verwijst de GI naar de beschikking van de kinderrechter 14 november 2024 (in de zaken met kenmerk C/02/428748 / JE RK 24-2080 en C/02/428747 / JE RK 24-2079) waarbij [minderjarige] met spoed uit huis is geplaatst in een netwerkpleeggezin. Er zijn nog altijd concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] . De GI maakt zich ernstige zorgen om zijn totale gedragspatroon. Na een periode van meerdere wisselingen van verblijfplaats verbleef [minderjarige] bij de [crisisgroep] van Sterk Huis. [minderjarige] vertoonde daar complex en deels ongrijpbaar gedrag, wat zich vooral buiten het zicht van de begeleiding en veelal online afspeelde. Het gedrag van [minderjarige] kwam tot uiting in ruziezoekend en risicovol handelen dat werd gekenmerkt door impulsiviteit en gebrek aan zelfreflectie. [minderjarige] was moeilijk aan te sturen en redde het vaak niet om op tijd op school te zijn. Hierdoor moest hij vaak nablijven en is er een melding gedaan bij de leerplichtambtenaar. Tevens hebben er diverse incidenten plaatsgevonden bij Sterk Huis. [minderjarige] heeft onder meer mensen in elkaar geslagen, fietsen gestolen en regelmatig conflicten gehad met andere jongeren op de groep. Hij ging minstens een aantal keer per week ’s nachts weg en het vermoeden bestond dat [minderjarige] alcohol en drugs gebruikte, dat hij diefstallen pleegde bij de nachtwinkel en dat hij pogingen heeft gedaan tot inbraak. [minderjarige] ontvangt nog steeds hulpverlening van Self. Er zijn echter vele wisselingen geweest waar [minderjarige] moeite mee heeft gehad. De hulpverlener lijkt nu aansluiting te vinden bij [minderjarige] , maar heeft niet voldoende ruimte om het gat in de begeleiding te overbruggen.
4.2.
Na indiening van het verzoekschrift heeft er op 11 november 2024 een incident plaatsgevonden bij Sterk Huis. [minderjarige] had een machete en harddrugs in bezit. Sterk Huis heeft aangegeven dat [minderjarige] daarom per direct overgeplaatst diende te worden. [minderjarige] was aangemeld voor een observatiegroep bij [zorginstelling 1] . [zorginstelling 1] heeft de aanmelding op 12 november 2024 afgewezen. Op advies van [zorginstelling 1] is [minderjarige] vervolgens aangemeld bij [zorginstelling 2] . [zorginstelling 2] heeft aangegeven zijn aanmelding volgend jaar pas in behandeling te nemen, omdat er nu geen crisisplekken beschikbaar zijn. [minderjarige] kon evident niet bij een van zijn ouders verblijven en is daarom op grond van een spoedmachtiging uit huis geplaatst bij een netwerkpleeggezin, te weten oom en tante vaderszijde. De GI ziet dit als een tijdelijke oplossing. Gelet op het verleden van [minderjarige] uit de GI haar zorgen om de kinderen van de oom en tante nu [minderjarige] daar verblijft. De GI acht het van groot belang dat er uitgebreid onderzoek naar [minderjarige] plaats gaat vinden. Er loopt momenteel een onderzoek bij Groei Jeugdhulp. Ondanks dat er ook diepgaander onderzoek nodig is, hoopt de GI dat de resultaten van dit onderzoek aanknopingspunten gaan bieden voor een geschikte verblijfplaats en passende hulpverlening voor [minderjarige] .
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft de GI de kinderrechter mondeling verzocht om een brede machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij het huidige netwerkpleeggezin alsmede in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen. Het is nog onzeker welke verblijfplaats voor [minderjarige] op termijn het meest passend is. Voor nu zit hij goed bij zijn oom en tante, maar de GI wenst direct te kunnen handelen als het bij zijn oom en tante fout gaat of als er een geschikte behandelplek voor [minderjarige] vrijkomt. De GI vindt het belangrijk dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] zodat hij ook op een passende school kan worden ingeschreven.

5.De standpunten van [minderjarige] en de ouders

5.1.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij het naar zijn zin heeft bij zijn oom en tante en dat hij daar graag wil blijven.
5.2.
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij het eens is met de verzoeken van de GI. De vader acht het van belang dat het verblijf van [minderjarige] bij zijn oom en tante wordt voorgezet, omdat [minderjarige] nu rust en structuur nodig heeft. De vader erkent dat [minderjarige] bij diverse verblijfplaatsen op de lange termijn problematiek is gaan vertonen. Echter is de vader van mening dat dat bij de oom en tante anders gaat zijn, omdat de moeder [minderjarige] emotionele toestemming heeft gegeven om daar te verblijven. Tot slot heeft de vader aangevoerd dat hij het van belang acht dat [minderjarige] onderzocht wordt en dat hij de juiste hulpverlening gaat ontvangen. De vader geeft aan dat hij probeert om [minderjarige] zijn school zo veel mogelijk doorgang te laten vinden. Het huiswerk van de belangrijkste vakken wordt nu naar [minderjarige] toegestuurd. Uiteindelijk wil de vader dat [minderjarige] een school dan wel stageplek gaat vinden in de regio van [plaats 4] , daar waar de oom en tante wonen.
5.3.
Door de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij zich niet verweert tegen de verzoeken van de GI. De moeder vindt het fijn dat [minderjarige] wordt opgevangen door zijn oom en tante. Desondanks heeft de moeder haar zorgen geuit over het langdurige verblijf aldaar. [minderjarige] heeft diverse verblijfplaatsen gehad waar hij op lange termijn altijd ernstige problematiek heeft vertoond. De moeder acht het daarom van groot belang dat er voldoende toezicht op [minderjarige] wordt gehouden. Zij vindt het daarnaast belangrijk dat [minderjarige] intensieve hulpverlening en begeleiding ontvangt voor zowel zijn gedrag als persoonlijke ontwikkeling. Tot slot heeft de moeder aangegeven dat zij goed contact had met de begeleiders van Sterk Huis. Zij betreurt het daarom dat zij door hen niet op de hoogte is gesteld van de problemen die zich bij Sterk Huis hebben afgespeeld.

6.De beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
6.4.
Gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling kan de kinderrechter niet anders dan concluderen dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De zorgen over [minderjarige] zijn ongewijzigd gebleven en op diverse gebieden zelfs toegenomen. Het is de kinderrechter gebleken dat de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen niet zijn behaald. De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat [minderjarige] de afgelopen periode wederom weinig stabiliteit heeft gekend door wisselende verblijfplaatsen. [minderjarige] verbleef in juni 2023 bij zijn vader en stiefmoeder en vervolgens achtereen bij de moeder, de stiefvader, weer bij de vader en de stiefmoeder, weer bij de moeder, in de [crisisgroep] bij Sterk Huis en nu vanwege een spoedmachtiging bij zijn oom en tante. De kinderrechter maakt zich zorgen om het feit dat [minderjarige] door het gebrek aan stabiliteit niet toekomt aan zijn ontwikkelingstaken. [minderjarige] vertoont nog steeds zeer zorgwekkend gedrag. Tijdens zijn verblijf bij Sterk Huis is zijn complexe en ongrijpbare gedrag tot uiting gekomen in ruziezoekend en risicovol handelen dat werd gekenmerkt door impulsiviteit en gebrek aan zelfreflectie. [minderjarige] leek regelmatig in situaties terecht te komen die hem in de problemen brachten en waarvan hij de mogelijke consequenties niet kon overzien. Er hebben zorgwekkende incidenten plaatsgevonden bij Sterk Huis, zoals geweldsincidenten en diefstallen. Op 11 november 2024 heeft er wederom een incident plaatsgevonden. [minderjarige] had een machete en harddrugs in zijn bezit. Sterk Huis heeft aangegeven dat zij de veiligheid van de andere jongeren op de groep en de medewerkers niet meer konden borgen en [minderjarige] per direct overgeplaatst diende te worden. Op grond van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij een netwerkpleeggezin verblijft [minderjarige] nu bij zijn oom en tante van vaderszijde.
6.5.
De kinderrechter ziet en hoort dat het de ouders gezamenlijk niet lukt om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. Er is nog steeds veel onrust tussen de ouders. Het lukt hen niet om met elkaar te communiceren en tot afspraken te komen die houdbaar zijn. Doordat er geen communicatie plaatsvindt tussen de ouders, wordt [minderjarige] ingezet als boodschapper. Hij wordt belast met informatie, waar hij niet belast mee zou moeten worden. De kinderrechter heeft zich er weliswaar van vergewist dat de ouders meewerken aan hulpverlening voor [minderjarige] , maar gelet op de verstandhouding tussen de ouders en de totale gedragsproblematiek van [minderjarige] , acht de kinderrechter regievoering door de GI nog altijd noodzakelijk.
6.6.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] dan ook verlengen voor de duur van een jaar, zijnde tot 19 december 2025. Er bestaan nog steeds grote zorgen op meerdere levensgebieden en de benodigde onderzoeken en hulpverlening zijn nog niet voldoende van de grond gekomen. De kinderrechter hoopt dat de resultaten van het onderzoek van Groei Jeugdhulp handvaten gaan bieden voor een geschikte verblijfplaats en passende begeleiding voor [minderjarige] . De ouders verzetten zich niet tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling.
6.7.
Gelet op bovenstaande is de kinderrechter tevens van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang is van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Op dit moment is het evident dat [minderjarige] niet bij een van zijn ouders kan verblijven. De problematiek van [minderjarige] is ongewijzigd gebleven en zelfs in diverse gebieden toegenomen en de ouders hebben aangegeven dat zij de zorg voor [minderjarige] niet kunnen dragen. [minderjarige] kan daarnaast niet meer bij Sterk Huis verblijven. De GI heeft gezocht naar andere accommodaties van een jeugdhulpaanbieder. Echter is de aanmelding bij [zorginstelling 1] afgewezen en [zorginstelling 2] , heeft aangegeven dat zij de aanmelding volgend jaar pas in behandeling gaan nemen. Volgens de GI is de plaatsing van [minderjarige] bij zijn oom en tante voor nu het meest passende alternatief. De GI heeft aangegeven dat het perspectief van [minderjarige] nog onzeker is. Er loopt een onderzoek bij Groei Jeugdhulp en de GI hoopt dat de resultaten daarvan handvaten bieden voor een geschikte verblijfplaats en passende hulpverlening voor [minderjarige] . De GI wenst naar aanleiding van de resultaten direct te kunnen handelen als er een geschikte behandelplek voor [minderjarige] vrijkomt. Om deze redenen heeft de GI het verzoek tijdens de mondelinge behandeling aangevuld en verzocht om een zogenoemde brede machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.
6.8.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de door de GI verzochte brede machtiging verlenen. De kinderrechter vindt het belangrijk dat [minderjarige] onderzocht wordt en vervolgens een geschikte verblijfplaats vindt waar hij passende hulpverlening kan krijgen. In de tussentijd is het van belang dat [minderjarige] rust krijgt en niet wéér een wisseling van verblijfplaats moet ondervinden. De kinderechter zal daarom de plaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten oom en tante vaderszijde, voortzetten. [minderjarige] heeft het daar naar zijn zin en zowel de oom en tante als de beide ouders zijn het eens met de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Indien de GI na de onderzoeken een geschikte verblijfplaats voor [minderjarige] heeft gevonden, is het van belang dat [minderjarige] daar zo spoedig mogelijk geplaatst kan worden. De kinderrechter vindt het ook belangrijk dat de GI direct kan handelen indien er in de tussentijd toch problemen ontstaan bij de oom en tante.
6.9.
De machtiging tot uithuisplaatsing wordt toegewezen voor de duur van een jaar nu er sprake is van complexe problematiek. De kinderrechter geeft tot slot zowel de GI als de ouders mee dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] weer naar school gaat. Zodra er meer duidelijkheid is over zijn perspectief, dient hij zo spoedig mogelijk op een passende school te worden ingeschreven.
6.10.
Bij gelijktijdige beschikking van 27 november 2024 (in de zaken met kenmerken C/02/428748 / JE RK 24-2080 en C/02/428747 / JE RK 24-2079) is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij een netwerkpleeggezin toegewezen met ingang van 28 november 2024 tot en met 19 december 2024. De kinderrechter zal daarom in onderhavige zaak een brede machtiging verlenen met ingang van 19 december 2024 tot 19 december 2025.
6.11.
Bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.
7.
De beslissing
De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 19 december 2024 tot 19 december 2025;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten oom en tante vaderszijde, alsmede in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 19 december 2024 tot 19 december 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van Vos als griffier, en op schrift gesteld op 9 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.