ECLI:NL:RBZWB:2024:8525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
C/02/427963 / JE RK 24-1927
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • C. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarige in verband met geweldsincidenten tussen ouders

Op 6 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, maar de kinderrechter heeft deze termijn beperkt tot zes maanden. De zaak is ontstaan uit incidenten van verbaal en fysiek geweld tussen de ouders, waarbij [minderjarige] getuige is geweest. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] bestaat, gezien de onveilige situatie tussen de ouders. Ondanks de beweringen van de ouders dat de situatie is verbeterd, heeft de kinderrechter geen vertrouwen in hun vermogen om zelfstandig de problemen op te lossen zonder een dwingend kader. De ouders hebben een regievoerder nodig om hen te begeleiden in de communicatie en hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen en om zicht te houden op de opvoedingsvaardigheden van de ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427963 / JE RK 24-1927
Datum uitspraak: 6 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 in [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. I.P.M.J. Nelemans te Breda,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. G.H.M. van Laarhoven te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 23 oktober 2024.
1.2
Op 27 november 2024 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. P. van der Meulen als waarnemend advocaat voor mr. Nelemans;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een medewerkster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Tevens was met bijzondere toestemming van de kinderrechter als toehoorder aanwezig een collega van mr. Van der Meulen.
1.4
Gelet op de nauwe samenhang tussen het verzoek van de Raad in deze zaak en de restende verzoeken van partijen in deze zaak met kenmerk C/02/404194 FA RK 22-5554, zijn de zaken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij separate beschikking van heden beslist.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
2.2
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. In het kader van de bodemprocedure tussen de ouders zijn zij naar het Uniform Hulp Aanbod (hierna: UHA) verwezen. De gestelde doelen hebben de ouders niet behaald. In juni en juli 2024 zijn er verschillende zorgmeldingen binnengekomen van Veilig Thuis. Deze meldingen hadden betrekking op stalking van de moeder door de vader. Ook in augustus 2024 heeft er tussen de ouders een incident plaatsgevonden waarbij politie betrokken is geweest. Het meest recente incident tussen de ouders vond plaats in oktober 2024 waarbij zij met elkaar een handgemeen hadden. Hiervan is door de moeder een politiemelding gedaan. Volgens de moeder heeft de vader haar geslagen en uitgescholden. De vader heeft een andere lezing. De wijkagent maakt zich zorgen over het gedrag van de moeder. Wanneer de moeder boos is, is zij niet meer voor rede vatbaar en uit zij op agressieve wijze haar frustratie.
4.2
De Raad maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] als de ouders contact met elkaar hebben. Hoewel [minderjarige] niet bij alle incidenten tussen de ouders aanwezig was, is zij wel getuige geweest van het verbale en fysieke geweld van de ouders. Hierdoor bestaat er voor [minderjarige] een gevoel van onveiligheid en het gevoel dat de mensen om haar heen onbetrouwbaar zijn. De verhouding tussen de ouders was in de afgelopen periode slecht. Zij denken verschillend over de opvoeding en er is sprake van onderling wantrouwen. Het lukt de ouders niet om op constructieve wijze afspraken met elkaar te maken en om in het belang van [minderjarige] te blijven handelen.
4.3
Ondanks dat de ouders tijdens de mondelinge behandeling aangeven dat hun relatie is verbeterd, heeft de Raad er geen vertrouwen in dat het hen lukt om met hulpverlening in een vrijwillig kader de tussen hen bestaande problemen op te lossen. De Raad ziet dat de incidenten elkaar opvolgen, zowel voor, tijdens als na het raadsonderzoek. Bovendien zijn er tussen de ouders veiligheidsafspraken gemaakt en daar houden zij zich niet aan. De Raad ziet dat de ouders positief over elkaar spreken als opvoeder van [minderjarige] , maar dit neemt niet weg dat er een regievoerder nodig is die mee kan kijken of de ouders daadwerkelijk de hulpverlening zullen accepteren en de prille situatie zonder incidenten bestendig blijft. In de visie van de Raad hebben de ouders een dwingend kader nodig om te komen tot een ouderschapsplan. Daarnaast dient er zicht te komen op de opvoedingsvaardigheden van de moeder en dient het contact tussen de vader en [minderjarige] te worden bekeken, zodat daar later over kan worden geadviseerd.
4.4
De Raad kan zich wel voorstellen dat de verzochte ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar wordt beperkt tot zes maanden en er een toetsmoment wordt ingelast om de voortgang te monitoren.

5.Het standpunt van de belanghebbenden en informant

5.1
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat het tussen de ouders nu goed gaat. Van incidenten tussen hen is nu geen sprake meer en bovendien werd de onrust tussen de ouders ingegeven door externen, zoals familie van de ouders. Omdat de ouders de invloed van externen hebben beperkt, gaat de moeder ervan uit dat de situatie rustig blijft. In de visie van de moeder dienen de ouders de kans te krijgen om hulpverlening in te schakelen in een vrijwillig kader. Zij zijn beiden tot het besef gekomen dat de situatie moet veranderen en dat zij samen verantwoordelijk zijn voor [minderjarige] . Wanneer de kinderrechter toch besluit dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, zullen de ouders die kans grijpen om te laten zien dat zij het goede doen. Uiteindelijk willen zij het beste voor [minderjarige] , maar als het aan de moeder ligt, hebben de ouders geen dwingend kader nodig. Bovendien zijn de incidenten tussen de ouders in het raadsrapport overdreven opgeschreven. De situatie tussen de ouders lijkt erger dan dat het in werkelijkheid is.
5.2
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat het juist is wat door en namens de moeder naar voren is gebracht; het is nu rustig tussen de ouders en er hebben geen incidenten meer plaatsgevonden. De vader ziet in dat hetgeen tussen de ouders is voorgevallen niet had mogen gebeuren. Dit is ingegeven geweest door mensen die een slechte invloed op de ouders hadden. Ook cultuur speelt daarbij een rol. Sinds de vader [minderjarige] regelmatig ziet en hij met haar een band kan opbouwen, zijn de incidenten verdwenen. De vader erkent dat de communicatie tussen de ouders niet goed ging, maar daar brengen zij nu verandering in. De vader is bereid om met een ondersteunend kader, zoals een nieuwe verwijzing naar het UHA, met de moeder het overleg te voeren en te kijken naar de onderlinge communicatie. Volgens de vader is een dwingend kader daarvoor niet nodig. De mogelijkheden in het vrijwillig kader zijn niet uitgeput en dat maakt dat niet aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan.
5.3
De GI staat achter het verzoek van de Raad. Het is ernstig wat er zich tussen de ouders heeft afgespeeld. Wanneer [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld, zal de GI bij de ouders op huisbezoek komen. De GI wenst van beide ouders te horen hoe zij de situatie zien en waarom het zo ver is gekomen. Daarnaast wordt met de ouders besproken op welke manier aan de door de Raad gestelde doelen wordt gewerkt. Hiervoor zal de GI hulpverlening inzetten. De ouders geven nu aan dat het hen ook gaat lukken in een vrijwillig kader. Zij kunnen tijdens de ondertoezichtstelling laten zien of dit daadwerkelijk zo is. De GI heeft geen bezwaar tegen een toewijzing van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden met aanhouding van het overige deel, zodat er een tussentijds toetsmoment kan plaatsvinden.

6.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
6.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2
Uit de overgelegde stukken en de mondeling behandeling is gebleken dat er tussen de ouders verschillende incidenten hebben plaatsgevonden, waarbij door hen verbaal en fysiek geweld is gebruikt. [minderjarige] is hiervan getuige geweest. De kinderrechter onderschrijft de zorgen van de Raad over de veiligheid van [minderjarige] als de ouders contact met elkaar hebben. De beschreven incidenten zijn heftig en geven een beeld van de grillige relatie van de ouders. Politiebetrokkenheid was meerdere keren nodig. De ouders lijken elkaar aan te trekken en weer af te stoten. Door de situatie tussen haar ouders kan [minderjarige] een gevoel van onveiligheid ervaren en dat brengt een ontwikkelingsbedreiging met zich.
6.3
Hoewel de ouders aangeven dat het nu rustig is tussen hen, ziet de kinderrechter dat dit slechts een prille situatie is. De incidenten tussen de ouders vonden nog recent plaats en ook tijdens het raadsonderzoek. De kinderrechter vindt het hoopvol dat de ouders zeggen in te zien dat hun gedrag een negatieve invloed heeft op [minderjarige] . Echter, zij lijken het tussen hen afgespeelde te bagatelliseren. De ouders wijten de incidenten aan de invloed van anderen en aan hun cultuur. Wat daar ook van zij, de ouders zijn samen verantwoordelijk voor [minderjarige] en daarin mag het handelen van anderen geen excuus zijn. Het is aan de ouders om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen en zich aan gemaakte (veiligheids)afspraken te houden.
6.4
De kinderrechter ziet en hoort dat beide ouders inzien dat de situatie tussen hen moet veranderen. Ook benoemen zij dat de andere ouder een goede ouder is. Dit acht de kinderrechter positief. Beide ouders zeggen vertrouwen te hebben in hulpverlening in het vrijwillig kader en zijn beide ook bereid zich hiervoor in te zetten. Echter, gelet op de heftigheid van de incidenten en de nog korte periode waarin er geen incidenten zijn gemeld, heeft de kinderrechter er geen vertrouwen in dat het de ouders zelfstandig lukt om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen. Zij hebben een regievoerder nodig die hen kan begeleiden in de communicatie en de noodzakelijke hulpverlening in kan zetten. Ook hebben de ouders duidelijke afspraken nodig over de onderlinge communicatie. Eerder lukte het de ouders niet om samen tot constructieve afspraken te komen en het hulptraject in het kader van het UHA, wat ook vrijwillig is geweest, is niet geslaagd. De kans dat hulpverlening in een vrijwillig kader nu wel zal slagen, acht de kinderrechter onvoldoende aanwezig. De ouders hebben sturing nodig om hun leven als ouders van [minderjarige] verder vorm te geven. De kinderrechter acht het daarnaast noodzakelijk dat er vanuit een dwingend kader zicht kan worden gehouden op de relatie tussen de ouders, de opvoedvaardigheden van de moeder en het contact tussen de vader en [minderjarige] . De kinderrechter is ervan overtuigd dat wanneer hier nu een stevige basis in wordt gelegd, de ouders en [minderjarige] hiervan in de toekomst profijt zullen hebben.
Duur
6.5
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal [minderjarige] onder toezicht stellen van de GI. De duur van de ondertoezichtstelling zal de kinderrechter, in afwijking van het verzoek, beperken tot zes maanden. De kinderrechter geeft de ouders daarmee de kans om te laten zien dat zij binnen zes maanden in staat zijn om met elkaar en de GI zodanig samen te werken dat er geen geweldsincidenten tussen hen meer plaatsvinden, dat de vader en [minderjarige] een goed en duurzaam contact met elkaar hebben, dat er zicht is op de opvoedsituaties bij beide ouders en dat er voldoende vertrouwen mag bestaan dat de ouders de ingezette hulpverlening voortzetten. De kinderrechter ziet geen reden om het resterende deel van het verzoek aan te houden. Mocht tijdens de ondertoezichtstelling blijken dat de zorgen met betrekking tot [minderjarige] onvoldoende zijn verminderd, kan om een verlenging van de ondertoezichtstelling worden verzocht.
Doelen
6.6
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
- De ouders accepteren hulp bij de verbetering van de oudercommunicatie en erkennen en krijgen inzicht in hun rol hierin, zowel negatief als positief.
- De ouders leren door inzet van psycho- educatie wat de impact is van hun
conflictueuze omgang en communicatie op [minderjarige] en kunnen hun handelen
hierop aanpassen.
- [minderjarige] kan een eigen beeld ontwikkelen van haar ouders zonder dat dit beïnvloed wordt door het negatieve beeld wat ouders van elkaar hebben.
- [minderjarige] heeft een prettig en onbelast contact met haar beide ouders.
- [minderjarige] heeft ouders die afspraken over haar kunnen maken.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.7
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
stelt de minderjarige [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, met ingang van 6 december 2024 tot 6 juni 2025;
7.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024 door
mr. C., kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.