ECLI:NL:RBZWB:2024:8524

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
C/02/404194 FA RK 22-5554
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overeenstemming over gezamenlijk gezag en voorlopige contactregeling in een familiezaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2024, is er een verzoek gedaan door de man om gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] en een regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen, de vrouw en de man, overeenstemming hebben bereikt over het gezamenlijk gezag en dat de benodigde formulieren zijn ondertekend. De rechtbank heeft het verzoek van de man om gezamenlijk gezag afgewezen, omdat er geen belang meer was bij een beoordeling van dit verzoek.

De rechtbank heeft zich vervolgens gericht op de contactregeling tussen de man en [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een voorlopige contactregeling is overeengekomen, waarbij de man en [minderjarige] wekelijks op dinsdag van 15.00 uur tot 18.00 uur en op zondag van 14.00 uur tot 20.00 uur contact met elkaar hebben. De man haalt [minderjarige] op bij de oma (moederszijde) en brengt haar daar ook weer terug. De rechtbank heeft benadrukt dat deze regeling onder regie van de gecertificeerde instelling (GI) zal plaatsvinden, en dat de voorlopige regeling als uitgangspunt dient voor verdere afspraken.

De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, gezien hun relatie en de bereikte overeenstemming. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de regeling onmiddellijk kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de man afgewezen, omdat deze niet meer relevant waren na de overeenstemming over het gezag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/404194 FA RK 22-5554
Datum uitspraak: 6 december 2024
Nadere beschikking betreffende gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I.P.M.J. Nelemans te Breda,
en
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. G.H.M. van Laarhoven te Tilburg.
Over de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de restende verzoeken geadviseerd.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 30 juni 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het e-mailbericht van [jeugdhulp] van 21 maart 2024;
- het UHA-rapport van 1 februari 2024, ingekomen bij de griffie op 28 maart 2024;
- de brief van de Raad van 19 april 2024, ingekomen bij de griffie op 22 april 2024;
- het raadsrapport van 22 oktober 2024, ingekomen bij de griffie op 23 oktober 2024;
- de brief met bijlage van mr. Van Laarhoven, ingekomen bij de griffie op 3 oktober 2024.
1.2
Op 27 november 2024 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door mr. P. van der Meulen als waarnemend advocaat voor mr. Nelemans, de man en zijn advocaat, een medewerkster namens de Raad en een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Tevens is met bijzondere toestemming van de rechtbank als toehoorder aanwezig een collega van mr. Van der Meulen.
1.4
Gelet op de nauwe samenhang tussen de restende verzoeken van partijen in deze zaak en het verzoek van de Raad in de zaak met kenmerk C/02/427963 / JE RK 24-1927, zijn de zaken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij separate beschikking van heden beslist.

2.De feiten

2.1
Bij voormelde beschikking van 30 juni 2023 - en voor zover hier van belang - zijn partijen verwezen naar een zorgtraject in het kader van het Uniform Hulp Aanbod (hierna: UHA). Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 9 december 2022 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 236,= (tweehonderdzesendertig euro) per maand.
2.2
De rechtbank heeft op 28 maart 2024 het UHA-rapport ontvangen. Gebleken is, zakelijk weergegeven, dat de gestelde doelen niet zijn behaald. Er zijn zorgen rondom de gehechtheid van [minderjarige] aan de man. Zij hebben geen contact met elkaar kunnen opbouwen. Partijen houden vast aan hun eigen standpunt en de gezamenlijke belangen van hun rol als ouders zien zij niet in. Partijen hebben een concrete uitspraak van de rechtbank nodig om de omgang en de samenwerking te regelen. Er zou daarbij een voorlopige regeling van kracht kunnen zijn. Er zijn geen contra-indicaties voor de omgang. Er is systeemtherapeutische interventie vanuit [psychotherapeut] gestart op 27 december 2023. Daarbij is de focus gelegd op de eerste stap in de omgang tussen de man en [minderjarige] . Het opzetten van de informatie-uitwisseling tussen de ouders is daarbij een eerste fase. Belangrijk daarin is, is dat de vrouw de man blijft informeren over ontwikkelingen van [minderjarige] en haar dagelijkse routine.
2.3
Bij brief van 19 april 2024 bericht de Raad de rechtbank dat een gezag- en omgangsonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Er leek een positieve start te zijn gemaakt met het UHA-traject. Beide ouders stonden open voor hulpverlening en de vrouw stond open voor begeleide omgang. Tussen de man en de hulpverlening is er een breuk ontstaan in het vertrouwen. Begeleide omgang is niet van de grond gekomen. Er bestaan zorgen over de gehechtheidsrelatie tussen de man en [minderjarige] en ook is voor de Raad de veiligheid van [minderjarige] onduidelijk. Doordat partijen niet met elkaar samenwerken en de vrouw geconfronteerd lijkt te worden met geweld vanuit de man, heeft de Raad zorgen over de situatie en de ontwikkeling van [minderjarige] .
2.4
Vervolgens heeft de rechtbank kennisgenomen van het Raadsrapport van 22 oktober 2024 waarin de Raad, kort samengevat, het volgende concludeert. Partijen zijn teleurgesteld in elkaar en zij uiten over en weer veel verwijten. Er is tussen partijen sprake (geweest) van fysiek en verbaal geweld waar [minderjarige] getuige van was. Het lukt partijen niet om tot samenwerking en constructieve ouderschapscommunicatie te komen. Er zijn veiligheidsafspraken gemaakt ten aanzien van een tijdelijke omgangsregeling, het vermijden van het hebben van contact tussen partijen en het contact van partijen onderling. Er zijn voldoende elementen in de opvoedomgeving van [minderjarige] aanwezig voor een veilige en gezonde ontwikkeling. De wijze waarop partijen het ouderschap vormgeven is grillig en onvoorspelbaar waardoor [minderjarige] opgroeit in een onveilige opvoedsituatie.
Ten aanzien van de omgang adviseert de Raad om een voorlopige omgangsregeling vast te leggen, waarbij de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar iedere zondagmiddag van 15.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de man [minderjarige] ophaalt bij oma (moederszijde) en haar daar ook weer terugbrengt. Onder regie van de GI kan de omgangsregeling worden uitgebreid. Ten aanzien van het gezag adviseert de Raad een wijziging van eenhoofdig gezag van de vrouw naar gezamenlijk gezag.
2.5
Bij beschikking van 6 december 2024, in de zaak met kenmerk C/02/427963 / JE RK 24-1927, heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden, met ingang van 6 december 2024 tot 6 juni 2025.

3.De resterende verzoeken

3.1
Thans liggen nog ter beoordeling voor de volgende resterende verzoeken van de man om:
- te bepalen dat partijen voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen;
- een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen.

4.De (nadere) standpunten

4.1.
Ter onderbouwing van zijn resterende verzoeken wordt door en namens de man, samengevat, het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het gezag dient de conclusie uit het raadsrapport te worden gevolgd. Het uitgangspunt is dat beide ouders belast zijn met het ouderlijk gezag, tenzij sprake is van ernstige contra-indicaties en die zijn er niet. Partijen hebben hierover inmiddels samen overeenstemming bereikt. De benodigde formulieren hebben zij ingevuld. Deze zullen aan de rechtbank worden nagezonden.
De man wil graag betrokken zijn bij de zorg voor [minderjarige] en daarom verzoekt hij tevens een contactregeling vast te stellen. De man ziet [minderjarige] nu regelmatig en zij bouwen een band met elkaar op. De omgangsregeling zoals deze nu is, te weten twee uur per week, dient uitgebreid te worden. Op dit moment haalt en brengt de man [minderjarige] op bij oma (mz). De totale reistijd die hiermee is gemoeid, bedraagt ongeveer één uur. Hierdoor blijft er feitelijk één uur omgang over. In de visie van de man doet dit geen recht aan de omstandigheden. Hij is met deze beperkte regeling niet in staat om zijn rol als vader in te vullen. De man bepleit dan ook een uitbereiding van de omgangsregeling naar iedere zaterdag en zondag, waarbij de er de eerste paar weken geen overnachting is. Doordeweekse omgangsmomenten zijn voor de man ook bespreekbaar. Hij begrijpt dat partijen met de hulpverlening verdere afspraken moeten maken over een definitieve omgangsregeling, ook ten aanzien van de omgang tijdens de vakanties en feestdagen. Daarnaast ziet de man in dat partijen hulp nodig hebben om de communicatie te verbeteren en om tot een ouderschapsplan te komen.
4.2.
Door en namens de vrouw wordt, samengevat, aangevoerd dat partijen overeenstemming met elkaar hebben bereikt over het gezag. Zij hebben een daartoe bestemd formulier ondertekend. Dit formulier moet alleen nog worden ingediend. Gelet hierop kan het verzoek van de man worden afgewezen. De omgangsregeling zoals deze nu geldt, loopt goed. Wat de vrouw betreft kan deze regeling als voorlopige omgangsregeling gelden. Oma (mz) vindt het goed als de man [minderjarige] daar haalt en weer terugbrengt. De vrouw begrijpt dat partijen met hulpverlening tot een definitieve omgangsregeling moeten komen. Verder vindt de vrouw het moeilijk om het raadsrapport te lezen. De omschreven incidenten tussen partijen zijn in haar visie overdreven opgeschreven. Het is nu rustig tussen hen, mede omdat zij ervoor hebben gekozen om zich af te schermen van externen, omdat die ervoor hebben gezorgd dat de situatie uit de hand is gelopen. De vrouw staat open voor hulpverlening en is bereid om met de man te overleggen over een andere voorlopige omgangsregeling.
4.3.
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad handhaaft het advies zoals in het raadsrapport is beschreven. De omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] van twee uur is weloverwogen tot stand gekomen. In de conceptfase van het raadsrapport waren er nog incidenten tussen partijen. Daarnaast bleven partijen contact met elkaar zoeken, terwijl dit niet de bedoeling was. Dit maakt dat er toen voor deze omgangsregeling is gekozen. Onder regie van de GI kan deze omgangsregeling worden uitgebreid. Wanneer partijen in onderling overleg tot een andere voorlopige omgangsregeling komen, dan ondersteunt de Raad dat. Belangrijk is dat partijen elkaar blijven informeren over [minderjarige] . Hiervoor is het niet noodzakelijk dat zij persoonlijk contact met elkaar hebben. Er kan bijvoorbeeld ook worden gedacht aan het bijhouden van een schriftelijke overdracht of een overdracht via oma (mz).

5.De beoordeling

Gezag
5.1
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen overeenstemming met elkaar hebben bereikt over het gezamenlijk gezag. Zij hebben hiertoe de benodigde formulieren getekend, welke de rechtbank op 3 december 2024 heeft ontvangen samen met een uittreksel uit het geboorteregister. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de griffie van de rechtbank kan zorgen voor een aantekening in het gezagsregister, mits er ook een kopie van het identiteitsbewijs van partijen is ontvangen. Hierover wordt met mr. Van Laarhoven gecommuniceerd. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat partijen alsnog de benodigde documenten zullen overleggen. De rechtbank gaat er in deze beschikking daarom van uit dat zeer binnenkort het gezamenlijk gezag in het gezagsregister zal worden aangetekend.
5.3
Gelet op de overeenstemming tussen partijen heeft de man geen belang meer bij een beoordeling van zijn verzoek. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.4
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over van het gezamenlijk gezag, spreekt de rechtbank hierna over de contactregeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in plaats van ‘de omgangregeling’.
5.5
In artikel 1:253a lid 1 BW staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
5.6
De rechter moet eerst bekijken of de ouders met elkaar afspraken kunnen maken, artikel 1:253a lid 5 BW. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat partijen, na een schorsing van de mondelinge behandeling, overeenstemming met elkaar hebben bereikt over een voorlopige contactregeling tussen de man en [minderjarige] .
5.7
De overeenstemming tussen partijen over de contactregeling houdt in dat:
- de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op dinsdag van 15.00 uur tot 18.00 uur en op zondag van 14.00 uur tot 20.00 uur,
- de man [minderjarige] ophaalt en weer terugbrengt bij oma (mz);
- partijen bij de in te zetten hulpverlening zullen spreken over een definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5.8
Partijen verzoeken de rechtbank om voormelde afspraken vast te leggen in deze beschikking.
5.9
Nu partijen overeenstemming met elkaar hebben bereikt, deze afspraken niet in strijd zijn met de belangen van [minderjarige] en niet strijdig zijn met de wet, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen en als in het dictum te melden.
5.1
Ten aanzien van de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken volgt de rechtbank het advies van de Raad om binnen de ondertoezichtstelling te kijken of en hoe het contact tussen de man en [minderjarige] kan worden uitgebreid. Met de Raad ziet de rechtbank daarbij ook de noodzaak van het inzetten van hulpverlening in het gedwongen kader.
5.11
Gezien het vorenstaande en om te waarborgen dat het contact tussen de man en [minderjarige] zal aansluiten bij haar ontwikkeling en (opvoed)behoefte, acht de rechtbank het van belang dat de invulling van de contactregeling binnen de ondertoezichtstelling plaatsvindt onder regie van de GI. De rechtbank merkt daarbij op dat de voorlopige contactregeling zoals door partijen is overeengekomen als uitgangspunt dient te gelden.
Wanneer de GI een passende definitieve contactregeling heeft vastgesteld of partijen daarover overeenstemming met elkaar hebben bereikt, kunnen zij bij de bevoegde rechtbank zo nodig een nieuw verzoek indienen om deze contactregeling vast te leggen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.12
De rechtbank zal haar toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen kan worden uitgevoerd.
Proceskosten
5.13
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, gelet op hun relatie tot elkaar, de bereikte overeenstemming en nu het geschil betrekking heeft op hun beider kind.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de man en de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2022 in [woonplaats] , gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar als volgt:
- wekelijks op dinsdag van 15.00 uur tot 18.00 uur en op zondag van 14.00 uur tot 20.00 uur, waarbij de man [minderjarige] ophaalt bij en weer terugbrengt naar de oma (mz) totdat de definitieve contactregeling door en onder regie van de GI nader is bepaald, danwel partijen hierover overeenstemming met elkaar hebben bereikt, een en ander met inachtneming van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.11;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Combee, in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.