Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, alsook van het bewerken en verwerken van deze verdovende middelen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. K.M. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof twee feiten die zich op 14 januari 2022 in Breda zouden hebben afgespeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij op 14 januari 2022 een sterke acetonlucht werd waargenomen in een appartementencomplex. De politie en brandweer hebben het appartement betreden, waar verschillende goederen en chemicaliën werden aangetroffen die typisch zijn voor de bewerking van cocaïne. De officier van justitie stelde dat de verdachte een van de mannen was die uit het appartement wegrenden, maar de verdediging betwistte dit en pleitte voor vrijspraak.
Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om wettig en overtuigend aan te tonen dat de verdachte op de tenlastegelegde data opzettelijk cocaïne en MDMA aanwezig had of deze had bewerkt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide feiten, omdat er geen bewijs was dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne en MDMA, noch dat hij betrokken was bij de bewerking ervan. De rechtbank benadrukte dat de aangetroffen goederen niet voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen en dat de verdachte niet kon worden veroordeeld op basis van de beschikbare informatie.