ECLI:NL:RBZWB:2024:8521

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
02-136369-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke aanwezigheid van cocaïne en voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 3.241 gram cocaïne en het verrichten van voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne in de periode van 24 juli 2021 tot en met 14 januari 2022. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 november 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij wetenschap had van de drugs, maar dat hij wel als huurder en bewoner van het appartement waar de drugs werden aangetroffen, kan worden aangemerkt. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad en voorbereidingshandelingen heeft verricht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op de pillen die mogelijk MDMA bevatten, omdat dit onvoldoende bewezen kon worden. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en dat de straffen voor drugsdelicten streng zijn, maar hield rekening met het tijdsverloop en het feit dat de verdachte geen strafblad had.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-136369-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [datum] 1999 te [plaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 november 2024, gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (02-012649-22) en [medeverdachte 2] (02-110492-22). Op de zitting hebben de officier van justitie mr. K.M. Simpelaar en de verdediging hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 14 januari 2022 samen met anderen 3.241 gram cocaïne en 40 pillen bevattende MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2: in de periode van 24 juli 2021 tot en met 14 januari 2022 samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het bewerken van cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van feit 1, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de drugs. De officier van justitie acht feit 2 bewezen en heeft op de zitting de volgens haar redengevende bewijsmiddelen naar voren gebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de tenlastegelegde feiten, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de drugs en betrokken is geweest bij de voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en 2
Op basis van de bewijsmiddelen zal de rechtbank hierna eerst de relevante feiten en omstandigheden vaststellen.
De feiten en omstandigheden
Op 14 januari 2022 is de politie naar [adres] gegaan in verband met een melding over stankoverlast. Ter plaatse was de brandweer aanwezig en die gaf aan dat er een zeer sterke acetongeur in het appartementencomplex hing die afkomstig was van [adres] . De acetongeur was al vaker waargenomen door omwonenden. Volgens [getuige] , de bewoner van [huisnummer] , was de geur er al een half jaar en was die met name in de avonden en in het weekend te ruiken. De brandweer heeft bij [adres] aangeklopt, waarna de deur werd geopend door een jongeman, die aangaf dat niemand naar binnen mocht. Hierop werd de deur gesloten. Kort hierna ging de deur weer open en kwam dezelfde jongeman met een andere jongeman naar buiten. Zij deden de deur achter zich dicht en renden weg. Daarop heeft de politie het appartement doorzocht.
Uit onderzoek door politie, de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) en het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat in het appartement (onder meer) het volgende is aangetroffen:
  • 3.241 gram cocaïne;
  • de versnijdingsmiddelen tetramisole, procaïne en inositol;
  • boormachines met borstels, centrifuges, emmers, blenders en weegschalen met alle daarop en/of daarin residu van wit poeder;
  • flessen ammonia en jerrycans gevuld met vloeistof met de sterke geur van aceton;
  • een schildersdoek met daarop wit poeder;
  • acht telefoons;
  • een notitieboekje en
  • geldbedragen.
De LFO heeft geconcludeerd dat de aangetroffen goederen en chemicaliën typische goederen en chemicaliën zijn die worden aangetroffen op een locatie waar drugs worden vervaardigd of bewerkt, vooral de bewerking van cocaïne met behulp van aceton, tetramisole en procaïne. Detetramisole en procaïne werd bewerkt met behulp van aceton. De bewerkte tetramisole en procaïne was vervolgens zeer waarschijnlijk bedoeld om cocaïne mee te bewerken.
Voorlopige conclusie
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat op 14 januari 2022 in het appartement [adres] 3.241 gram cocaïne lag en dat daar die dag en maanden daarvoor in ieder geval voorbereidingshandelingen werden verricht voor het bewerken van cocaïne.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het verdachte is geweest die zich als (mede)pleger schuldig heeft gemaakt aan deze strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig bewezen worden dat verdachte een van de twee wegrennende jongemannen is geweest. Verdachte stond echter wel sinds 7 april 2021 bij de gemeente ingeschreven op het adres van het appartement en [medeverdachte 1] sinds 10 april 2021. Verdachte was de huurder van het appartement en betaalde de huur van € 1.050,00 per maand via de rekening van zijn zusje.
Als uitgangspunt geldt dat een bewoner weet welke goederen er in zijn woning aanwezig zijn en dat hij daar ook de beschikking over heeft. Dit is alleen anders wanneer omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat dat niet zo is. Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte niet alleen huurder, maar ook bewoner van het appartement aan de [adres] was. Dat wordt hierna toegelicht.
Verdachte bewoner [adres]
Op het moment van binnentreden in het appartement was er niemand meer aanwezig. Wel maakte het appartement een bewoonde indruk. Zo stond in de keuken een gevulde koelkast, zat de vuilnisbak vol met afval en was de woonkamer ingericht. Onder andere in de kast op de aan de woonkamer grenzende slaapkamer lagen kledingstukken en er lagen verzorgingsproducten in de badkamer.
Verdachte was vanaf 7 april 2021 niet alleen formeel de huurder van het appartement, maar is door [getuige] ook als een van de daadwerkelijke bewoners van het appartement herkend. Dat wordt bevestigd doordat in de kast met kleding op de aan de woonkamer grenzende slaapkamer een aan verdachte gerichte brief lag. Die lag weer naast een spaarpot waar zichtbaar vier briefjes van 50 euro onder lagen. Op zitting heeft verdachte verklaard dat de spaarpot en vier briefjes van 50 van hem waren. De spaarpot stond op dezelfde legplank als waar een zwart plastic bakje stond met 60 briefjes van 50 euro. Dit allemaal op de slaapkamer waar op het bed een op een houten frame gespannen wit schildersdoek lag met daarop wit poeder en waar drie keukenmixers, waarvan een met beker, een emmer met een zak wit poeder en een weegschaal stonden.
Op zitting heeft verdachte toegelicht dat betalen via de rekening van zijn zusje het makkelijkste was, omdat hij op dat moment geen goede financiële positie had en als afwasser werkte. Hij gebruikte het adres meer als post- en woonadres en was van plan vanaf dat adres een eigen bedrijf te starten. Hij heeft er wel eens geslapen met weekendjes uitgaan of na voetbal, maar verbleef er niet echt. Hij was ook veel bij zijn vriendin. Van de aangetroffen spullen en drugs weet hij niets. Die verklaring schuift de rechtbank om meerdere redenen als ongeloofwaardig terzijde. Het betalen van € 1.050,00 per maand voor een postadres en heel af en toe slapen, past niet bij iemand met een slechte financiële positie. Die slechte positie strookt weer niet met de 60 briefjes van € 50,00 die in de kast met de spaarpot en 4 briefjes van € 50,00 van verdachte zijn aangetroffen en waarvoor verdachte geen verklaring heeft. Tot slot herkent [getuige] hem als een van de bewoners.
Voorts is van belang dat op het tv meubel in de woonkamer van het appartement telefoons zijn gevonden, waarvan vier onderzocht konden worden. Op drie daarvan staan voornamelijk of alleen berichten die gaan over de handel in en het bewerken van drugs. Eén van die telefoons werd gebruikt door [medeverdachte 1] onder de naam ‘ [bijnaam] ’. Dat het om [medeverdachte 1] gaat, volgt uit een chatgesprek op 1 augustus 2021waarin ‘ [bijnaam] ’- zakelijk weergegeven - schrijft dat hij in het centrum staat ingeschreven als bijwoner, niet als huurder, en (zoals [medeverdachte 1] ) een Peugeot op zijn naam heeft staan. Een paar uur daarvoor schrijft ‘ [bijnaam] ’ dat hij in het centrum spul in een kast heeft en daar ook zelf slaapt. Uit de telefoon blijkt dat [medeverdachte 1] anderen aanstuurt in het bewerken van cocaïne. Zijn [neef] heeft op 15 januari 2022 verklaard dat hij een week daarvoor nog bij [medeverdachte 1] op bezoek was geweest op de [adres] en daar vaker bij zijn neef kwam.
De berichten in de werktelefoon van ‘ [bijnaam] ’ beginnen op 24 juli 2021. In die telefoon en de twee andere ‘drugstelefoons’ is het telefoonnummer van verdachte als contact gevonden met daarbij de ‘ [voorletter] ’, zoals de eerste letter van de voornaam van verdachte.
Tot slot herhaalt de rechtbank dat op 14 januari 2022 niet alleen goederen en stoffen ter voorbereiding van het bewerken van cocaïne zijn gevonden, maar ook ruim drie kilo cocaïne in een vaste bergkast in de hal van het appartement.
Conclusie
Feit 1en 2
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 januari 2022 samen en in vereniging met in ieder geval [medeverdachte 1] ruim drie kilo cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 24 juli 2021 tot en met 14 januari 2022 samen en in vereniging met in ieder geval [medeverdachte 1] goederen en stoffen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die bestemd waren voor (het voorbereiden van) het bewerken van cocaïne. Hiermee heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne.
In een bakje op het balkon van het appartement zijn ook 40 pillen aangetroffen. Deze pillen zijn echter alleen indicatief getest. Dat is onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat de pillen MDMA bevatten, zoals ten laste is gelegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging onder feit 1.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 14 januari 2022 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3.241 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
in de periode van 24 juli 2021 tot en met 14 januari 2022 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden
- hoeveelheden chemicaliën en versnijdingsmiddel en
- blenders en mixers en weegschalen en jerrycans en centrifuges en verpakkingsmateriaal voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader(s) wist(en) dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor feit 2 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij veroordeling rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak, de leeftijd van verdachte tijdens de tenlastegelegde feiten en de omstandigheid dat verdachte geen strafblad heeft. De oplegging van een taakstraf is passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een of meer anderen opzettelijk ruim drie kilo cocaïne aanwezig gehad en een half jaar lang voorbereidingshandelingen verricht voor het bewerken van cocaïne. Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van drugs en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit in veel gevallen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend effect uit. Het voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van drugsfeiten strenge straffen staan.
De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor de bewezenverklaarde feiten. Hij is tegen beter weten in blijven verklaren dat hij van niets weet. In strafverminderende zin neemt de rechtbank mee dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij na deze feiten geen politie- en/of justitiecontacten meer heeft gehad. De rechtbank weegt in zijn voordeel ook mee dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de LOVS-oriëntatiepunten. Het oriëntatiepunt voor het opzettelijk aanwezig hebben van 3.000 tot 4.000 gram cocaïne is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Verdachte heeft echter ook nog een half jaar lang voorbereidingshandelingen verricht voor het bewerken van cocaïne en hiervoor zijn appartement laten gebruiken, waardoor een hogere straf passend is. Ook al is de rol van verdachte onmisbaar in de drugsketen, de rechtbank houdt er wel rekening mee dat hij een meer ondergeschikte rol had ten opzichte van [medeverdachte 1] , die een aansturende rol had.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
15 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden en zal die aan verdachte opleggen.
De rechtbank heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op, nu er geen gronden meer aanwezig zijn. De bewezenverklaarde feiten zijn namelijk bijna drie jaar geleden gepleegd en verdachte heeft sindsdien geen politie- en justitiecontacten meer gehad.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder
C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:medeplegen van het voorbereiden van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde
lid van artikel 10 van de Opiumwet, door voorwerpen en stoffen voorhanden
te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en
mr. J.M.J.C. Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 december 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 14 januari 2022 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3.241 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 40 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 10 lid 3 Opiumwet, art 2. ahf/ond C Opiumwet, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juli 2021 tot en met 14 januari 2022, in elk geval op of omstreeks 14januari 2022 te Breda, althans in Nederland. tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumvet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, en/of zijnde een ander middel zoals genoemd in lijst I van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen,
- hoeveelheden chemicaliën en/of versnijdingsmiddel en/of
- ( een) blender(s) en/of mixer( s) en/of weegscha( a)l(en) en/of jerrycan(s) en/of centrifuge(s) en/of verpakkingsmateria(a)l(en) heeft geregeld/aangeschaft/ voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had( den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).