ECLI:NL:RBZWB:2024:8515

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/3923
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring beroep inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank had eerder op 9 februari 2024 het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat de ingebrekestelling niet correct was geadresseerd aan de heffingsambtenaar. De belanghebbende had op 12 oktober 2022 een naheffingsaanslag ontvangen en had bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling op 27 maart 2023 was ontvangen, terwijl de heffingsambtenaar al op 23 februari 2023 uitspraak had gedaan op het bezwaar. De rechtbank concludeerde dat er geen recht op een dwangsom bestond, omdat de ingebrekestelling niet aan het juiste bestuursorgaan was gericht. Tijdens de zitting op 4 december 2024 heeft de gemachtigde van de belanghebbende betoogd dat de heffingsambtenaar voldoende bereikbaar was via een ander e-mailadres, maar de rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling niet aan het juiste contactadres was gestuurd. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3923

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 februari 2024 in het geding tussen
belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Bij uitspraak van 9 februari 2024 is het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Het beroep ziet op de afwijzing van een verzoek tot betaling van de bestuurlijke dwangsom niet tijdig beslissen ten aanzien van het bezwaar tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting 2022 met aanslagnummer [aanslagnummer].
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: mr. P. van den Aarsen, namens de gemachtigde van belanghebbende.

Procesverloop

2. Op 12 oktober 2022 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft op 21 november 2022 per e-mail via het e-mailadres bezwaarschriften@p1.nl bezwaar gemaakt.
2.1
Op 16 januari 2023 heeft belanghebbende een ingebrekestelling wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar naar het e-mailadres inwoners@tilburg.nl gestuurd.
2.2
Bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2023 wordt het bezwaar tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond verklaard.
2.3
Op 27 maart 2023 verzoekt belanghebbende om toekenning van een bestuurlijke dwangsom niet tijdig beslissen via het e-mailadres parkerentilburg@p1.nl / parkeerservice@p1.nl. Bij beslissing van 1 mei 2023 wordt het verzoek om een dwangsom afgewezen.
2.4
Belanghebbende heeft op 1 juni 2023 via het e-mailadres bezwaarschriften@p1.nl bezwaar gemaakt tegen het afwijzen van het verzoek om een dwangsom. Bij uitspraak op bezwaar van 5 juli 2023 is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
2.5
Belanghebbende heeft op 27 juli 2023 beroep ingesteld. Op 9 februari 2024 is het beroep van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft op 12 april 2024 verzet ingesteld.

Overwegingen

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 9 februari 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1
Belanghebbende stelt in de eerste plaats dat beoordeelt dient te worden of redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de uitkomst van het geschil, dat aldus sprake was van een ‘kennelijkheid’. Belanghebbende stelt dat met deze bevoegdheid niet lichtzitting mag worden omgegaan en is van mening dat deze zaak zich niet leende voor afdoening buiten zitting.
3.2
Verder stelt belanghebbende dat meer dan incidenteel gebruik is gemaakt van het e-mailadres inwoners@tilburg.nl. De heffingsambtenaar heeft die correspondentie, waaronder bezwaren, informatieverzoeken en ingebrekestellingen, in behandeling genomen. De heffingsambtenaar heeft hiermee voldoende kenbaar gemaakt dat hij langs deze weg bereikbaar is en daarom is een dwangsom verbeurd, aldus belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ontvangstdatum van de ingebrekestelling door de heffingsambtenaar 27 maart 2023 is. Nu de heffingsambtenaar op 23 februari 2023 reeds uitspraak op bezwaar is gedaan, bestaat er geen recht op een dwangsom.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende het bezwaarschrift tegen de naheffing parkeerbelasting op de juiste manier heeft ingediend. De heffingsambtenaar heeft ook onbetwist gesteld dat de professioneel gemachtigde van belanghebbende veel procedeert, over de juiste contactadressen beschikt en deze normaliter ook gebruikt.
Ter zitting is namens gemachtigde verklaard dat de collega die de ingebrekestelling heeft verstuurd, gebruik heeft gemaakt van een intern bestand met contactadressen van de gemeente Tilburg. Bij een professioneel gemachtigde die, zoals ter zitting óók door de gemachtigde is bevestigd, bij voorkeur digitaal procedeert, mag worden verwacht dat deze een behoorlijke administratie bijhoudt en gebruik maakt van de contactadressen die door het bestuursorgaan zelf zijn opgegeven. Uit jurisprudentie volgt dat een bericht slechts langs elektronische weg bij een bestuursorgaan kan worden ingediend, indien voldoende duidelijk is dat deze weg voor de desbetreffende berichtencategorie is opengesteld [1] . Vast staat dat de heffingsambtenaar bereikbaar was via het adres bezwaarschriften@p1.nl.
Niet is gesteld of gebleken dat de heffingsambtenaar kenbaar heeft gemaakt dat hij ook bereikbaar is via het e-mailadres inwoners@tilburg.nl. De heffingsambtenaar heeft er juist op gewezen dat dat een mailadres is, dat in gebruik is bij en voor de afdeling burgerzaken. Dat in een aantal zaken de verkeerd geadresseerde e-mails kennelijk worden doorgezonden aan de heffingsambtenaar en dat hij ze dan ook in behandeling neemt, maakt niet dat gemachtigde van opposant erop mag vertrouwen dat dat altijd gebeurt. Hij moet – kort gezegd – beter weten.
4.2
De ingebrekestelling is niet gericht aan een contactadres van de heffingsambtenaar en om die reden gericht aan een onbevoegd bestuursorgaan. Voor een ingebrekestelling geldt niet de doorzendplicht, zodat moet worden uitgegaan van de datum van ontvangst bij het bevoegde orgaan [2] . De heffingsambtenaar heeft de ingebrekestelling bij het verzoek om een dwangsom van 27 maart 2023 ontvangen. Nu de heffingsambtenaar op 23 februari 2023 al een uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat geen dwangsom is verbeurd. De rechtbank is niet gebleken van twijfel over de uitkomst van het geschil, waardoor de zaak zich leende voor afdoening buiten zitting.

Conclusie en gevolgen

5. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 9 februari 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 18 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie hiervoor Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 3 december 2008,
2.Zie hiervoor Hoge Raad 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1355.