In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft toestemming verleend aan de gecertificeerde instelling, de Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, om het verblijf van [minderjarige] te wijzigen naar een gezinshuis. Tevens is er een machtiging verleend voor uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 22 november 2024 tot 6 december 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De procedure is gestart na een tussenbeschikking op 22 november 2024, waarin de kinderrechter toestemming verleende voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en heeft aangegeven dat zij actief op zoek is naar een zelfstandige woonruimte. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat er op dit moment nog belemmeringen zijn voor een terugplaatsing bij de moeder, onder andere omdat zij nog geen stabiele woonsituatie heeft. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 8 februari 2025, om te waarborgen dat [minderjarige] niet opnieuw in een traumatische situatie terechtkomt.
De kinderrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat de belangen van [minderjarige] voorop staan en dat er eerst onderzoek moet worden gedaan naar de situatie van de moeder voordat er een terugplaatsing kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.