ECLI:NL:RBZWB:2024:8506

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
C/02/429072 / JE RK 24-2131 (wijziging verblijfplaats)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming wijziging verblijfplaats en machtiging tot uithuisplaatsing met spoed

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], en de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft toestemming verleend aan de gecertificeerde instelling, de Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, om het verblijf van [minderjarige] te wijzigen naar een gezinshuis. Tevens is er een machtiging verleend voor uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 22 november 2024 tot 6 december 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De procedure is gestart na een tussenbeschikking op 22 november 2024, waarin de kinderrechter toestemming verleende voor de wijziging van het verblijf van [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en heeft aangegeven dat zij actief op zoek is naar een zelfstandige woonruimte. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat er op dit moment nog belemmeringen zijn voor een terugplaatsing bij de moeder, onder andere omdat zij nog geen stabiele woonsituatie heeft. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 8 februari 2025, om te waarborgen dat [minderjarige] niet opnieuw in een traumatische situatie terechtkomt.

De kinderrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat de belangen van [minderjarige] voorop staan en dat er eerst onderzoek moet worden gedaan naar de situatie van de moeder voordat er een terugplaatsing kan plaatsvinden. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/429072 / JE RK 24-2131 (wijziging verblijfplaats)
C/02/429074 / JE RK 24-2132 (machtiging uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 4 december 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over toestemming wijziging verblijfplaats en een machtiging uithuisplaatsing met spoed
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
bijgestaan door mr. E.M.A. Leijser,
FAMILIE [de pleegouders],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de mondeling op 22 november 2024 gegeven tussenbeschikking, schriftelijk
uitgewerkt op 25 november 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • het op 2 december 2024 ontvangen emailbericht van de advocaat van de moeder;
  • het op 3 december 2024 ingekomen verweerschrift van de advocaat van de
moeder, met producties.

2.Het (resterende) verzoek

2.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij voormelde tussenbeschikking in de zaak met kenmerk C/02/429072 / JE RK 24-2131 toestemming verleend aan de GI tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar [het gezinshuis] . Verder is in de zaak met kenmerk C/02/429074 / JE RK 24-2132 een machtiging verleend aan de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 22 november 2024 tot 6 december 2024, welke beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De behandeling van het resterende deel van het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling - tot 8 februari 2025 - in [het gezinshuis] is aangehouden tot de mondelinge behandeling, waarvoor de GI en de belanghebbenden zijn opgeroepen om alsdan te verschijnen.
2.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
2.3.
[minderjarige] is eveneens verschenen. Zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling afzonderlijk door de kinderrechter gehoord.
2.4.
De pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.Het standpunt van [minderjarige]

3.1.
heeft tijdens het afzonderlijk gesprek met de kinderrechter naar voren gebracht dat zij sinds kort in het gezinshuis verblijft. Gevraagd naar hoe zij haar verblijfsituaties tot dusver beoordeelt geeft [minderjarige] aan dat zij haar leven vóór de verhuizing vanuit [plaats 1] een 8 geeft. Haar laatste verblijf bij haar pleegouders geeft zij een 5. In het gezinshuis voelt zij zich nu al erg thuis. Zij krijgt daar de aandacht die zij nodig heeft en er worden geen andere kinderen voorgetrokken, zoals zij eerder wel heeft ervaren. Dit verblijf krijgt van haar daarom nu al een 8,5. Dit maakt het voor haar tevens lastig te bepalen wat zij op dit moment wil. Immers zou zij ook graag weer bij haar moeder willen wonen. Echter lijkt het haar voor nu verstandig om voorlopig in het gezinshuis te blijven, in elk geval zo lang haar moeder nog geen stabiele woonsituatie heeft.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Namens de GI is mondeling naar voren gebracht dat bij [minderjarige] kenmerken worden gezien van hechtingsproblematiek en ASS. Zij heeft al veel meegemaakt in haar leven in de vorm van huiselijk geweld naar haar moeder en naar zichzelf door ex partners, wisselende hechtingsfiguren en een plotselinge verhuizing. In het pleeggezin te [woonplaats 2] vond [minderjarige] aanvankelijk de rust en stabiliteit die zij nodig had, waardoor zij zich weer op zaken passend bij haar leeftijd en ontwikkeling kon richten. Wel werd bij haar door de pleegouders bij momenten nog complex gedrag waargenomen, waarmee zij echter de afgelopen tijd adequaat wisten om te gaan. In die situatie is verandering gekomen sinds de ziekte van en zorg voor een dierbaar persoon in de familie sfeer van de pleegouders, waardoor het de pleegmoeder niet langer lukt om het complexe gedrag van [minderjarige] voldoende te hanteren en het pleeggezin ook niet langer aan [minderjarige] de haar vertrouwde warmte en adequate aansturing weet te bieden. Daaropvolgend heeft de pleegzorginstantie Sterk Huis in samenspraak met de pleegouders besloten dat [minderjarige] per vrijdag 22 november 2024 niet meer in het pleeggezin kon verblijven vanwege de in die periode geplande euthanasie van de betreffende persoon in de familie. De door de GI al in gang gezette zoektocht naar een andere geschikte plek voor [minderjarige] is vervolgens in een versnelling geraakt. Een gezinshuis in de omgeving van [geboorteplaats] , de voormalige woonplaats van de moeder waar ook haar familie nog woont, bleek vervolgens bereid om [minderjarige] op te nemen.
4.2.
Het gaat tot dusver goed met [minderjarige] in het gezinshuis. Of dit zo zal blijven zal moeten worden afgewacht, omdat zij zich nog in de kennismakingsfase bevindt. De moeder heeft kenbaar gemaakt dat zij graag zou willen dat [minderjarige] per direct weer terug bij haar komt wonen. In haar visie is dit ook mogelijk, nu zij niet meer samen woont met haar inmiddels ex-partner en ook de negatieve invloed vanuit haar ex schoonmoeder geen rol meer in haar leven speelt. De GI begrijpt en ondersteunt ook de wens van [minderjarige] om weer bij haar moeder te kunnen wonen. Echter verblijft de moeder momenteel feitelijk bij oma moederszijde, zij zoekt actief naar een beschikbare woning in [geboorteplaats] waar ze zelfstandig kan wonen. Er zal mede daarom een onderzoek gaan plaats vinden om te kunnen vaststellen of de situatie bij de moeder goed genoeg is om [minderjarige] voor langere tijd bij haar te laten verblijven. Dit onderzoek zal naar verwachting in maart/april 2025 zijn afgerond. De GI acht het in het belang van [minderjarige] dat wordt voorkomen dat een te snelle terugplaatsing naar de moeder bij [minderjarige] opnieuw tot traumatische ervaringen leidt, met mogelijk andere voor haar zeer ingrijpende maatregelen tot gevolg. Zij handhaaft daarom het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten [het gezinshuis] , voor de resterende duur tot 8 februari 2025.

5.De standpunten van de moeder en haar advocaat

5.1.
Namens de moeder is door haar advocaat schriftelijk en mondeling verweer gevoerd tegen de verzoeken. De moeder stelt zich in beginsel op het standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg wordt ingetrokken, althans dat deze in duur wordt bekort, aldus dat deze eindigt per 6 december 2024.
Momenteel verblijft de moeder bij oma moederszijde. De moeder heeft de wens uitgesproken zich te vestigen in [geboorteplaats] , waar haar netwerk en familie woont. Haar middelste dochter gaat daar al naar school. Ook voor [minderjarige] is in [geboorteplaats] een geschikte school gevonden. De moeder reageert op elke geschikte aangeboden woning en zij zet alles op alles om zo snel mogelijk zelfstandige woonruimte te verkrijgen.
5.2.
De moeder acht tevens van belang op te merken dat zij en [minderjarige] een traject doorlopen bij De Viersprong te [plaats 2] . Omdat [minderjarige] nog niet naar school gaat, vandaag zou zij daar een kennismakingsgesprek hebben, is zij na de laatste behandeling op 28 november 2024 met de moeder meegegaan en heeft zij tot zondagavond bij haar verbleven. Overigens verblijft [minderjarige] al langere tijd elk weekend bij de moeder, te weten van vrijdag na school tot zondagavond. Ook brengt zij de vakanties volledig door bij haar moeder. Deze momenten worden niet begeleid en verlopen positief en veilig. De relatie van de moeder met haar ex-partner is per augustus 2024 beëindigd. De zorgen rondom [minderjarige] dateren van de periode waarin de moeder met deze ex-partner ging samenwonen. Sinds het eindigen van de relatie met haar ex-partner is relatie tussen [minderjarige] en de moeder sterk verbeterd. Zoals hiervóór al opgemerkt zetten de moeder en [minderjarige] zich serieus in voor het traject bij De Viersprong. Er zijn sinds de relatie tussen de moeder en haar ex-partner is geëindigd ook geen zorgmeldingen meer geweest.
5.3.
Afgezien van al het voorgaande begrijpt de moeder dat [minderjarige] nog maar net met het gezinshuis kennis heeft gemaakt. Echter staat daar tegenover dat, wanneer [minderjarige] bij de moeder kan wonen middels de ondertoezichtstelling er zicht op de situatie uitgeoefend kan blijven worden. Ook is de moeder bereid om daarvoor het traject bij De Viersprong te blijven doorlopen en eventueel noodzakelijke hulpverlening in het kader van een thuisplaatsing te aanvaarden. Rekening houdend met alle omstandigheden en bijkomende factoren begrijpt de moeder wel de zorgen die [minderjarige] heeft over haar situatie uit oogpunt van huisvesting en zorg- en opvoedstabiliteit. Wel heeft zij moeite met de in haar visie lange duur van het onderzoek naar haar situatie in relatie tot een terugplaatsing van [minderjarige] .

6.De beoordeling

6.1.
De kinderrechter merkt in de eerste plaats op dat zowel in de zaak met kenmerk C/02/429072 / JE RK 24-2131, waarin toestemming is verleend aan de GI tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar [het gezinshuis] , als in de zaak met het kenmerk C/02/429074 / JE RK 24-2132, waarbij een machtiging is verleend aan de GI tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 22 november 2024 tot 6 december 2024 niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden, die er toe dienen te leiden dat de spoedbeslissing van 22 november 2024 met ingang van heden dient te worden herroepen. Dit betekent dat de beslissingen in de beide zaken met voormelde kenmerken zullen worden gehandhaafd.
6.2.
Op grond van artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:260 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.3.
De inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling strekken naar het oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterend verzochte duur in het belang van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is. Hiertoe wordt overwogen dat een terugkeer van [minderjarige] naar haar moeder de oprechte wens is gebleken van zowel [minderjarige] als van de moeder. De GI ondersteunt deze wens. Echter ziet zij daarvoor op dit moment nog een aantal belemmeringen. Zo is de moeder nog actief op zoek naar eigen zelfstandige woonruimte en is er op dit moment geen concreet zicht wanneer er voor haar een woning beschikbaar zal komen. Bovendien wenst de GI dat er eerst onderzoek wordt verricht naar de situatie van de moeder, om op basis daarvan te kunnen vaststellen of de situatie bij haar goed genoeg is, opdat [minderjarige] voor langere tijd veilig en verantwoord bij haar zal kunnen verblijven. Daarin speelt in belangrijke mate een rol dat [minderjarige] kampt met hechtingsproblematiek en ASS en zij de nodige heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt, waaronder huiselijk geweld, wisselende hechtingsfiguren en een plotselinge verhuizing.
6.4.
Daarbij komt dat ook de meest recente pleeggezinplaatsing wegens omstandigheden in de familiesfeer van de pleegouders per 22 november 2024 noodgedwongen is beëindigd en er op zoek moest worden gegaan naar een andere geschikte locatie, die is gevonden in een gezinshuis in de omgeving van [geboorteplaats] . [minderjarige] verblijft sinds kort in dit gezinshuis. Hoewel het daar goed met haar gaat verkeert zij nog in de gewenningsfase. [minderjarige] geeft intussen onverminderd blijk van de wens om naar haar moeder terug te keren. Echter laat zij ook blijken dat dit dan wel op een goede manier dient te geschieden. Zij wil dat hoe dan ook wordt voorkomen dat zij in geval van een terugkeer bij haar moeder opnieuw wordt blootgesteld aan omstandigheden en/of gebeurtenissen die op haar een traumatische uitwerking hebben.
6.5.
Met inachtneming van het vorenstaande zal de kinderrechter beslissen in de zaak met het kenmerk C/02/429074 / JE RK 24-2132 dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder wordt verlengd met ingang van
6 december 2024 tot 8 februari 2025.
6.6.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
6.7.
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaken met de kenmerken C/02/429072 / JE RK 24-2131 & C/02/429074 / JE RK 24-2132
7.1.
handhaaft de tussenbeschikking van 22 november 2024;
in de zaak met kenmerk C/02/429074 / JE RK 24-2132
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 december 2024 tot 8 februari 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking tot uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024 door mr. Sumner, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier en schriftelijk uitgewerkt op 16 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.