In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 11 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 24 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 525.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was, ondanks een correcte uitnodiging. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op een juiste manier heeft vastgesteld, gebruikmakend van vergelijkingsmethoden en referentiewoningen. Belanghebbende betwistte de waarde en stelde dat deze maximaal € 476.000 zou moeten zijn, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft geleverd voor de vastgestelde waarde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed.