ECLI:NL:RBZWB:2024:85

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_10891
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet tijdige beslissing op bezwaar door het UWV inzake Wajong-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering, maar UWV had niet tijdig beslist op dit bezwaar. Eiser had zijn bezwaar op 11 april 2023 ingediend, en de bezwaargronden volgden op 10 mei 2023. De wettelijke beslistermijn van zeventien weken was inmiddels verstreken, en UWV had op 18 oktober 2023 een ingebrekestelling ontvangen van eiser. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat UWV niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.

De rechtbank bepaalt dat UWV alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een langere termijn van vier maanden gegeven vanwege de noodzaak van een zorgvuldige heroverweging. Tevens wordt UWV verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat UWV de hoogte van de dwangsom niet zelf had vastgesteld. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten en het griffierecht van € 50,- moet door UWV aan eiser worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor betrokkenen om beroep in te stellen bij niet tijdige beslissingen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10891

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. R. Joosen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 11 april 2023 tegen de afwijzing van eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) van 14 maart 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het pro forma bezwaarschrift ingediend op 11 april 2023 en de bezwaargronden ingediend op 10 mei 2023. UWV moet binnen zeventien weken beslissen, gerekend vanaf het moment dat de bezwaargronden binnen zijn. [2] UWV heeft de termijn verlengd met zes weken. UWV had dus uiterlijk op 17 oktober 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen UWV moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft UWV op 18 oktober 2023 in gebreke gesteld en UWV heeft de ingebrekestelling op 18 oktober 2023 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan UWV worden opgelegd?
4. Omdat UWV nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
UWV heeft in zijn verweerschrift van 28 november 2023 uitgelegd dat hij meer tijd nodig heeft omdat er vanwege een tekort aan verzekeringsartsen bezwaar en beroep (verzekeringsartsen b&b) een achterstand is opgelopen met het inplannen van de hoorzittingen en spreekuren. Voor een zorgvuldige heroverweging dient er een fysieke hoorzitting en/of een fysiek spreekuur met de verzekeringsarts b&b plaats te vinden. UWV kan niet aangeven binnen welke termijn een fysiek(e) hoorzitting/spreekuur gepland kan worden. De rechtbank vindt dat eiser, naast het belang om op korte termijn een beslissing op bezwaar te ontvangen, ook belang heeft bij een zorgvuldige heroverweging. UWV moet daarom het besluit nemen binnen vier maanden na het verzenden van de uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
UWV heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 18 oktober 2023 is ontvangen en dat sinds twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat UWV het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsom moet betalen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, UWV de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door UWV al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1. berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt UWV op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat UWV aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door UWV te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt UWV tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 8 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6:3, tweede lid van de Wajong in samenhang met artikel 7:10 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.