In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering, maar UWV had niet tijdig beslist op dit bezwaar. Eiser had zijn bezwaar op 11 april 2023 ingediend, en de bezwaargronden volgden op 10 mei 2023. De wettelijke beslistermijn van zeventien weken was inmiddels verstreken, en UWV had op 18 oktober 2023 een ingebrekestelling ontvangen van eiser. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat UWV niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank bepaalt dat UWV alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, maar in dit geval wordt een langere termijn van vier maanden gegeven vanwege de noodzaak van een zorgvuldige heroverweging. Tevens wordt UWV verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat UWV de hoogte van de dwangsom niet zelf had vastgesteld. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten en het griffierecht van € 50,- moet door UWV aan eiser worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de mogelijkheid voor betrokkenen om beroep in te stellen bij niet tijdige beslissingen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.