Uitspraak
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
1.Het (verdere) procesverloop
- de beschikking van deze rechtbank van 30 april 2024 en alle daarin genoemde stukken (in de zaak C/02/389086 / FA RK 21-4005);
- het op 1 oktober 2024 namens de man ingediende verzoekschrift, met bijlagen (in de zaak C/02/427163 / FA RK 24-4546);
- het op 4 oktober 2024 namens de man ingediende verzoekschrift, met bijlagen (in de zaak C/02/427670 / FA RK 24-4798).
- de man, bijgestaan door mr. De Haan;
- mr. Schuerman namens de vrouw;
- twee vertegenwoordigsters namens de GI;
- een vertegenwoordigster namens de Raad.
2.De verzoeken en de onderbouwing daarvan
- voor recht te verklaren dat het hoofdverblijf van [minderjarige] per 19 juni 2024 bij de man is gelegen, althans te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] per voormelde datum bij de man is gelegen, dan wel per een door de rechtbank te bepalen datum;
- aan de man toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, voor inschrijving van [minderjarige] op het adres van de man.
- het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over [minderjarige] te wijzigen in die zin dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] voortaan aan de man alleen toekomt;
- te bepalen dat de vrouw, met ingang van de datum van het verzoekschrift, maandelijks en steeds bij vooruitbetaling in het kader van de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de man dient te voldoen een bedrag van minimaal € 25,=, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- voor recht te verklaren dat de man met ingang van 18 juni 2024 niet meer gehouden is enig bedrag aan de vrouw te voldoen ter zake de kosten in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , zoals bepaald bij beschikking van [datum 1] 2022.
3.De standpunten van de vrouw en de GI alsmede het advies van de Raad
4.De beoordeling
- Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van [datum 1] 2022 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op [datum 2] 2022 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
- [minderjarige] is tijdens het huwelijk van partijen geboren op [geboortedag] 2022.
- Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
- [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw en staat bij de gemeente in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het adres van de vrouw in [plaats] .
- De feitelijke woon- en verblijfplaats van de vrouw en [minderjarige] is sinds medio juni 2024 onbekend. Vermoed wordt dat zij momenteel in Marokko verblijven.
- [minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI. Op 27 november 2024 heeft de kinderrechter, bij wijze van mondelinge uitspraak, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van een jaar, tot 19 december 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, in dit geval de man, verleend tot 27 februari 2025. Het resterende deel van het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing is aangehouden tot de (nadere) mondelinge behandeling op [datum 3] 2025.
- De man, de vrouw en [minderjarige] hebben in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
terVerordening (nr. 2019/1111). In dit geval dient vervolgens te worden gekeken naar het HKBV ’96. Uit artikel 7 lid 1 HKBV ’96 volgt dat, in geval van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van een kind, de autoriteiten van de Verdragsluitende staat waarin het kind onmiddellijk voor de overbrenging of het niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd blijven, totdat het kind een gewone verblijfplaats heeft verworven in een andere Staat en (kort gezegd) de gezagdrager - in dit geval de man - heeft berust in de ongeoorloofde overbrenging, dan wel er geen verzoek tot terugkeer is ingediend binnen een jaar nadat de verblijfplaats bekend is geworden en het kind inmiddels in de nieuwe verblijfplaats is geworteld. Nu er een redelijk vermoeden bestaat dat de vrouw samen met [minderjarige] , zonder de toestemming van de man als medegezaghebbende ouder van [minderjarige] , naar Marokko is gereisd en zij daar momenteel nog steeds verblijven, is er sprake van een ongeoorloofde overbrenging van het kind. De man heeft zich niet berust in de overbrenging en de huidige verblijfplaats van [minderjarige] is (nog) niet bekend. Gelet hierop acht de rechtbank zich op grond van voormeld artikel internationaal bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken in deze zaak en daarop te beslissen.
terVerordening.
5.De beslissing
[datum 3] 2025 om [uur], bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda , in de persoon van mr. Sumner, aan de Stationslaan 10, 4815 GW, teneinde gelijktijdig mondeling te behandelen met het resterende deel van het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] (in de zaak C/02/428338 / JE RK 24-1993);